Alle berichten van arquus15

Proust en Whistler

Le rôle que les portraits mondains et les marines de Whistler, l’un des modèles d’Elstir, ont joué dans la Recherche, a fait l’objet de nombreux commentaires. Il n’en est pas de même pour ‘les Hollande’,  fruit des séjours fréquents du peintre aux Pays-Bas. Les rares références aux voyages en Hollande dans la version définitive de la Recherche pourraient expliquer pourquoi cette partie relativement peu connue de l’oeuvre whistlérienne n’a pas su retenir l’intérêt des spécialistes proustiens. Cependant, Proust avait vu les tableaux, aquarelles et gravures que Whistler avait faits dans les mêmes lieux que lui-même avait visités lors de son voyage de 1902. L’examen de quelques passages dans la Recherche permettra de situer certaines oeuvres hollandaises de Whistler parmi les multiples représentations picturales auxquelles Proust fait allusion dans son roman.

Link: www.brill.nl

Citeren uit dit artikel: Manet van Montfrans, “Les Hollande” de Whistler chez Proust. In S. Houppermans, M. van Montfrans & A. Schulte Nordholt (Eds.), Proust et la Hollande Vol. 8. Marcel Proust Aujourd’hui (pp. 171-199). Amsterdam/New York, Rodop, 2009.

Proust et la Hollande

5187eHAljUL._SX332_BO1,204,203,200_[1]

Nummer 8 van Marcel Proust Aujourd’hui , Proust et la Hollande (red. Sjef Houppermans, Manet van Montfrans en Annelies Schulte Nordholt), handelt over Proust’s reizen, Hollandse invloeden (landschap, kunst, verbeelding) in zijn werk en de ontvangst van de Recherche in Nederland.

 

 

Link: www.Brill.nl
print

‘Een onweerstaanbaar rebelse schrijver: ernst en spel bij Raymond Queneau

queneau imagesCAM6R0OG‘Een onweerstaanbaar rebelse schrijver: ernst en spel bij Raymond Queneau’ ,  De Academische Boekengids, 74 (2009), 19-24.

Perec droeg in 1978 zijn magnum opus, La Vie mode d’emploi, aan hem op. Patrick Modiano memoreert in zijn autobiografie  Pedigrée (2005) zijn liefde voor honden, het plezier waarmee hij door Parijs zwierf, op zoek naar stof voor krantenstukjes, en zijn legendarische lach: ‘half borrelend, half schel’. En ook romancier Jean-Marie Le Clézio denkt met veel plezier terug aan de gesprekken die hij tussen 1963 en 1968 met de aimabele genius loci voerde in een minuscuul kantoortje bij uitgeverij Gallimard.
Aan aandacht voor het werk van Perec, Modiano en de  met een Nobelprijs onderscheiden Le Clézio ontbreekt het niet. Maar welk lot is in dit derde millennium beschoren aan het oeuvre van hun mentor, Raymond Queneau (1903-1976), generatiegenoot van de surrealisten, prozaschrijver en dichter, vertaler uit het Engels, als Gallimard- redacteur decennialang een centrale figuur in het Parijse literaire leven, lid van de Académie Goncourt, hoofdredacteur van de Encyclopédie de la Pléiade, medeoprichter van de werkgroep voor potentiële literatuur Oulipo (OUvroir de LIttérature POtentielle),
virtuoos experimentator met vertelvormen, én, zoals Louis-Ferdinand Céline, vurig propagandist van het gebruik van een vorm van spreektaal in literaire
teksten?

Link: http://www.academischeboekengids.nl/

Citeren uit dit artikel:

Manet van Montfrans, ‘Een onweerstaanbaar rebelse schrijver: ernst en spel bij Raymond Queneau’ , De Academische Boekengids, 74, 19-24.

Primo Levi

primo_levi[1]

Manet van Montfrans, Floortje de Jonge : ‘La réception de l’oeuvre de Primo Levi aux Pays-Bas’. In: Yannis Thanassekos & Philippe Mesnard, Primo Levi à l’ oeuvre. La réception de l’oeuvre de Primo Levi dans le monde’, Parijs, Ed. Kimé, 2008, 302-325.

Download pdf: PrimoLevi-Montfrans

Pour citer cet article: Manet van Montfrans, Floortje de Jonge : ‘La réception de l’oeuvre de Primo Levi aux Pays-Bas. In: Yannis Thanassekos & Philippe Mesnard, Primo Levi à l’ oeuvre. La réception de l’oeuvre de Primo Levi dans le monde, Parijs, Ed. Kimé, 2008, 302-325.

Perec, Roussel et Proust: trois voyages extraordinaires à Venise

Résumé
L’oeuvre de Perec comporte de nombreuses références à celle de Proust. Mais loin de se précipiter sans réserves dans les bras de son grand prédecesseur, Perec fait preuve d’une ambiguïté constante à son égard. Par contre, Raymond Roussel, contemporain de Proust, compte avec Flaubert, Jules Verne, Kafka, Queneau et Leiris, parmi les auteurs inconditionnellement admirés par Perec. Dans l’essai pseudo-scientifique, « Roussel et Venise. Esquisse pour une géographie mélancolique», écrit par Perec en collaboration avec Harry Mathews, les deux auteurs oulipiens ont enrichi la biographie de Roussel d’un épisode imaginaire qui se déroule à Venise. Cet essai est beaucoup plus qu’un pastiche de critique biographique ou un exposé ludique sur les procédés de Roussel. Perec y a encrypté son autobiographie, et en particulier la place qu’y occupent ses voyages à Venise. Or, on s’en doute bien, dans l’oeuvre de Perec, Venise représente tout autre chose que dans celle de Proust. Par le biais de Roussel, Perec reprend et subvertit une fois de plus de manière ludique les leçons de Proust1.

Lien: http://associationgeorgesperec.fr/IMG/pdf/montfrans.pdf

Pour citer cet article: Manet van Montfrans, (2009). Perec, Roussel et Proust: trois voyages extraordinaires à Venise. In Marcel Proust Aujourd’hui, 7, 139-157.

Volmaaktheid van een dame blanche

Jean-Philippe Toussaint: Meneer, Vert. Marianne Kaas, Uitg, Van Gennep, 1987 [Monsieur, Minuit, 1986].

Jean-Philippe Toussaint, De badkamer, Vert. Marianne Kaas, Uitg. Van Gennep, 1987 [La salle de bain, Minuit, 1986].

‘Meer dan ooit was Meneer bezig op een stoel te zitten. Dat was alles wat hij van hetleven vroeg. Meneer, een stoel’.

Meneer, de hoofdpersoon van de in  1987 in vertaling verschenen roman van Jean-Philippe Toussaint, Monsieur, is commercieel manager bij Fiat, een functie die eerder associaties wekt met dynamiek en doelmatigheid dan met het bescheiden verlangen stilletjes op een stoel te zitten. Dynamisch is Toussaints hoofdpersoon echter allerminst en doelmatig alleen als het erom gaat de schijn te wekken dat hij de voor zijn taak vereiste eigenschappen bezit. Meneer doet zijn voordeel met onuitroeibare menselijke gewoonte om op uiterlijkheden af te gaan. Onberispelijk gekleed, kalm en serieus, met in zijn ene hand een diplomatenkoffertje en in zijn andere hand een sporttas, speelt hij op overtuigende wijze de rol van zakenman en draait daarmee zijn omgeving een rad voor ogen omtrent zijn ware aard. Want, hoewel Toussaint zijn held introduceert als een man zonder eigenschappen, als iemand die er geen persoonlijke voorkeuren, ambities of meningen op na houdt en hem zelfs geen eigennaam waardig keurt, onderscheidt zijn Meneer zich in de loop van het verhaal van de andere personages door een uitgesproken neiging tot bespiegeling.

Meneers bespiegelingen hebben niets van doen met verkoopcijfers of marktmechanismen, maar betreffen filosofische thema’s als de plaats van de mens in de kosmos, oneindigheid en sterfelijkheid. Kwesties die, als ze door meer mensen overdacht zouden worden, de vraag naar Fiats drastisch zouden doen teruglopen.

Net zoals La salle de bain, de roman waarmee de uit België afkomstige Toussaint in 1985 op zevenentwintigjarige debuteerde en die eind ’86 in vertaling verscheen, is Monsieur een lichtvoetige maar niet van pessimisme gespeende variatie op de stelling waarmee Pascal in de Pensées zijn beschouwing over het verschijnsel divertissement inluidt: ‘ Als ik mij er toe zette om over het drukke gedoe van mensen na te denken, over de gevaren en moeilijkheden waaraan ze zich blootstellen, kwam ik vaak tot de conclusie dat alle ellende van mensen alleen daaruit voortkomt, dat zij niet rustig in een kamer kunnen blijven.’ De hoofdpersoon uit La salle de bain volgt de in deze uitspraak vervatte richtlijn wel heel letterlijk op: hij wijst alle vormen van verstrooiing af en sluit zich op om zich ongestoord aan zijn overpeinzingen te kunnen wijden, aanvankelijk in de badkamer van zijn Parijse appartement later in een hotelkamer in Venetië. De kameleontische strategie van Meneer is wat subtieler en aanmerkelijk minder effectief. Op zoek naar rust en eenzaamheid ziet hij zich tot zes keer gedwongen van kamer te veranderen. Telkens opnieuw wordt hij in zijn streven naar isolement gedwarsboomd door opdringerige buren of huisgenoten die, in de ban van zijn manager-allures, hun voordeel met zijn vermeende capaciteiten proberen te doen. Uiteindelijk vind Meneer de zo vurig verbeide rust op het platte dak van zijn appartement waar hij zich, op een moeizaam naar boven gehesen stoel, als een eigentijdse pilaarheilige in de beschouwing van de sterrenhemel verliest, terwijl in het gebouw beneden hem de buurman die Meneer een manuscript over mineralografie wil laten uittikken tevergeefs naar hem uitkijkt.

Troost

Het vergaat Toussaints helden echter net zoals de lezer van de Pensées die zich haast Pascals stelling aangaande de verstrooiing als oorzaak van de menselijke ellende te beamen, maar al bij de volgende alinea geschrokken tot de ontdekking komt dat dat hem van de regen in de drup brengt. ‘Toen ik er dieper over nadacht,’ zo vervolgt Pascal zijn beschouwing, ‘en na de oorzaak van onze ellende te hebben gevonden, er ook de reden van wilde ontdekken, vond ik dat er inderdaad een zeer afdoende reden bestaat, gelegen in het feit dat wij zoor onze zwakke en sterfelijke staat van nature ongelukkig zijn, en zó ellendig dat niet ons kan troosten als wij er nader over nadenken.’Dat is ook het inzicht waartoe Toussaints personnages komen in hun vrijwillig isolement, op het dak of in bad, in Parijs of in Venetië. Doordrongen van het besef dat ‘de mens, van alle kanten omringd door oneindigheden, slechts een schaduw is die maar een oogwenk duurt en dan onherropelijk verdwijnt’, kijken zij met bevreemding naar de bedrijvigheid van de mensen om hen heen die hun energie verspillen aan futiliteiten en ondertussen de hun toegemeten fractie van de eeuwigheid ongemerkt laten verstrijken. Tegelijkertijd ervaren zij echter aan den lijve dat ‘niets zo onverdraaglijk is als om in rust te zijn, zonder hartstochten, zonder werk, zonder verstrooiing, zonder inspanning’, en om rechtstreeks geconfronteerd te worden met hun ‘nietigheid, verlatenheid, ontoereikendheid, afhankelijkheid, onmacht en leegheid’. ‘Troost me’, zegt de ik-figuur in La salle de bain tegen zijn vriendin als nhij ’s nachts wakker wordt. ‘Zacht vroeg ze mee waarover ik getroost wilde worden. Me troosten, zei ik. Maar waarover dan, zei ze. Me troosten, zei ik.’

Omdat zij niets voelen voor Pascals remedie tegen ellende van het menselijk bestaan – het geloof in God – is er ook niets dat Toussaints personages kan troosten. Niets, behalve de absurde maar bevrijdende redeneringen waarin ze de spot drijven met hun eigen nietigheid, en de beschouwing van verschijnselen die hun een kortstondige illusie van tijdeloze harmonie bezorgen. Zo laat de ik-figuur in La salle de bain op zijn wandelingen door Venetië zijn voetstappen zwaar neerkomen op het trottoir om er aanspraak op te kunnen maken althans een kleine bijdrage aan het verzinken van de stad te hebben geleverd. Meneer die zijn existentiële problemen onveranderlijk met de beginselen van de relativiteitstheorie te lijf gaat, legt zijn twee zesjarige nichtjes tijdens een uitstapje naar het Palais de la Découverte uit dat als iemand zichzelf wil ontvluchten, wat hij ze overigens ontraadt, hij het beste naar het oosten kan lopen omdat de tijd gedurende de verplaatsing sneller verstrijkt in de mate waarin zijn snelheid zich voegt bij de omwentelingssnelheid van de aarde.

Perfectie

Geven Toussaints personages in dit soort balorige redeneringen de tijd nog eens een extra duwtje in de rug, op andere momenten zoeken ze juist naar manieren om hem een halt toe te roepen. De aanleidingen tot ervaringen waarbij beweging en stilstand elkaar in evenwicht lijken te houden, variëren bij Toussaint van de kortstondige perfectie van een dame blanche of de flits van een plotseling inzicht tot de trage, niet met het blote oog waarneembare verandering van de sterrebeelden en de in mineralen uitgekristalliseerde beweging van gloeiend magma. Hoe bevredigend de beschouwing van deze verschijnselen echter ook is, de indruk van tijdeloosheid duurt maar even en wordt onontkoombaar verdrongen door het besef dat ook deze vaste punten vroeger of later in de maalstroom van de tijd ten onder zullen gaan.Roemloos is met name het einde van de dame blanche, het met warme chocoladesaus overgoten volmaakt ronde bolletje vanille-ijs; iets dat even gelijktijdig warm en koud is, vast en vloeibaar: perfectie in een notendop die binnen enkele seconden wegsmelt in een modderkleurig plasje.

De spanning tussen beweging en stilstand karakteriseert niet alleen Toussaints thematiek, maar ook de vorm van zijn romans die zich weliswaar laten lezen als een verhaal, maar in wezen zijn opgebouwd uit een aantal situatieschetsen waarin hetzelfde thema steeds op andere manieren verbeeld wordt zonder dat er van ontwikkeling of ontknoping sprake is. Toussaints hoofdpersonen bevinden zich in een impasse en zijn niet in staat om zichzelf aan hun eigen haren het moeras uit te trekken, ondanks de vindingrijkheid waarmee ze soms de tijd een denkbeeldig halt toeroepen en hun gevoel van onmacht bezweren.

Hoewel Toussaints visie op het menselijk bestaan dus weinig vrolijk is, verstaat hij de kunst van het understatement zó goed dat Pascals onverbiddelijke redeneringen onder zijn pen de luchtige consistentie van zeepbellen krijgen die vrolijk in het gezicht van de lezer uiteenspatten. Wie zich graag rustig in een kamer ophoudt maar het met Pascals banvloek van de verstrooiing niet zo nauw neemt, vindt in La salle de bain en Monsieur een spitsvondige combinatie van bezinning en luchthartigheid.

Manet van Montfrans, NRC Handelsblad, 4 december 1987

Proust et le théâtre

82720[1]Le numéro 4 de Marcel Proust Aujourd’hui est consacré au rôle du théâtre dans l’oeuvre proustienne. La mise en place du théâtre chez Proust pourrait se résumer par deux termes: fascination et allégorie. La fascination s’exhibe dans les figures (personnages autant que formes) qui captent le regard par la fulguration de leur apparition scénique. L’allégorie (selon la définition qu’en donne Walter Benjamin) trace les lignes infinies d’une représentation de la Comédie humaine et de ses innombrables déguisements.

Lien: www.Brill.com

Michèle Desbordes, De blauwe jurk van Camille

Michèle Desbordes, De blauwe jurk van Camille (La robe bleue, Verdier, 2004)

3884-micha-le-desbordes-de-blauwe-jurk-van-camille-f[1]
Camille Claudel, De wals
desbordes-camilleIn maart 1913 werd Camille Claudel op verzoek van haar familie opgenomen in een kliniek voor geesteszieken in Ville-Evrard. Na het uitbreken van de oorlog werd zij overgeplaatst naar een inrichting in Montdevergues, in de buurt van Avignon. Daar zou zij de laatste dertig jaar van haar leven doorbrengen. Ver van haar geboortehuis in Villeneuve waar ze samen met haar jongere broer Paul rebelleerde tegen haar ouders, ver ook van Parijs waar zij als leerling, model en minnares van Auguste Rodin een stormachtig bestaan had geleefd. En tevergeefs wachtend op een wending in haar lot.

Juist over die minder bekende episode uit het leven van Camille Claudel gaat de roman van Michèle Desbordes. Over hartstocht die wegsiepelt in doelloos leven en eentonig wachten. Over de harteloosheid van een moeder die haar excentrieke dochter laat opsluiten en haar nooit meer zal willen terugzien. Over de verhouding tussen twee talentvolle kinderen uit één gezin, die elkaar met een half woord verstaan maar door de omstandigheden uiteengedreven worden. In dertig jaar tijd bezoekt de gevierde schrijver en diplomaat Paul Claudel zijn zuster in Montdevergues slechts elf keer.

Michèle Desbordes  (1940- 2006)

François Bon et la mécanique de la langue

9028250727[1]‘François Bon et la mécanique de la langue’. In S. Coyault (Ed.), L’écrivain et sa langue: romans d’amour de Marcel Proust à Richard Millet (pp. 159-174). Clermont Ferrand: Université Blaise Pascal, 2005.

François Bon schreef zijn autobiografische roman Mechaniek naar aanleiding van de dood van zijn vader; monteur, garagehouder en Citroëndealer in de Vendée. Uit een montage van herinneringen, gesprekken en fragmenten uit nagelaten papieren rijst het beeld op van een gedreven, zwijgzame man, een held in de ogen van zijn zoon.

Link: http://dare.uva.nl/document/2/52594

Pour citer cet article: ‘François Bon et la mécanique de la langue’. In S. Coyault (Ed.), L’écrivain et sa langue: romans d’amour de Marcel Proust à Richard Millet (pp. 159-174). Clermont Ferrand: Université Blaise Pascal, 2005.