Alle berichten van arquus15

Georges Perec, een gebruiksaanwijzing

1001004001955865[1]Georges Perec, een gebruiksaanwijzing, Amsterdam, De Arbeiderspers, 2003,  118 blz.

Een van de belangrijkste stelregels van Georges Perec luidde: ‘Schrijven is een spel dat je met zijn tweeën speelt.’ En maar zelden zal een oeuvre zozeer geschreven zijn vanuit de behoefte om met de lezer een kameraadschappelijk duel aan te gaan. Georges Perec, een gebruiksaanwijzing is een poging dit spel mee te spelen en de sporen te volgen die naar de inzet van dit sprankelende maar ook intens melancholieke oeuvre voeren. Een korte schets van Perecs leven en van de ontstaansgeschiedenis van zijn literatuuropvatting vormt de inleiding tot een aantal beschouwingen over de langere prozateksten – van De dingen tot en met Een kunstkabinet. Leidraad bij deze beschouwingen, geïllustreerd met foto’s en afbeeldingen van documenten, is de vraag hoe de door Perec zo vindingrijk gehanteerde vormen en technieken zich verhouden tot de verbeelding van zijn persoonlijke geschiedenis.

Georges Perec, een gebruiksaanwijzing 9200000108613992

Barthes, Cayrol, Perec en ‘het neutrum’

Manet van Montfrans , ‘Barthes, Cayrol, Perec en “het neutrum”’. In Jürgen Pieters, Rokus Hofstede (eds), Memo-Barthes, Gent/Amsterdam, Yang/Vantilt, 2004, pp. 175-193.barthes[1]

Op de grote tentoonstelling over Roland Barthes die tussen november 2002 en maart 2003 in het Parijse Musée Beaubourg werd gehouden, was een van de wanden ingericht met een gedeelte van de duizenden (12.250!) systeemkaartjes van de schrijver. Als opgeprikte vlinders hingen daar, gefixeerd in een fijn handschrift, de kernbegrippen uit Barthes’ denkwereld. Het was een eigenaardige ervaring om de rusteloze, beweeglijke denker en essayist, postuum zo vastgepind te zien. Barthes had een uitgesproken hekel aan vastgeroeste denkpatronen, dogmatische uitspraken en ingegraven posities. Alles wat naar gemeenplaatsen of gebaande paden zweemde of daar in de toekomst in zou kunnen verzanden, stond hem tegen. Deze afkeer was misschien wel een van zijn weinige idées fixes. Hoe moeilijk bepaalde teksten of ideeën zich ook in eerste instantie in een mal laten dwingen, hoe ongrijpbaar ze ook lijken, aan inlijving door de literaire canon of aan verstarring en vergroving in de publieke opinie, de doxa zoals Barthes haar noemt, valt volgens hem uiteindelijk moeilijk te ontkomen. Zelf probeerde hij echter uit alle macht om een uitzondering op die regel te zijn. Zodra hij een bepaald idee of een bepaalde gedachtegang op een onderwerp had uitgeprobeerd, schudde hij zijn kaarten en betrok hij een nieuwe stelling. Zijn critici verschoten hun munitie steevast op een onbemande vesting; hun doelwit bevond zich, op zijn vlucht voorwaarts, inmiddels allang weer elders.

Link: Montfrans Memo Barthes 2004

Om dit artikel te citeren, Manet van Montfrans, ‘Cayrol, Perec en “het neutrum”’. In (Jürgen Pieters, Rokus Hofstede eds), Memo-Barthes, (Jürgen Pieters, Rokus Hofstede eds), Gent/Amsterdam, Yang/Vantilt, 2004, pp. 175-193.

Mille et une nuits dans La Recherche

content[1]Mille et une nuits dans La Recherche, ce titre a permis de réunir dans le numéro 2 de Marcel Proust Aujourd’hui de nouvelles études sur le nocturne proustien. L’exploration des scènes d’endormissement, de rêve et de demi-réveil, s’y fait dans les cadres de l’intertextualité et de la genétique textuelle, du projet esthétique proustien et de la narratologie, ou bien encore dans celui de la rencontre entre la psychanalyse et la rhétorique.

Link: https://brill.com/view/serial/MPA

The New Georgics: Rural and Regional Motifs in the Contemporary European Novel,

Liesbeth Korthals Altes & Manet van Montfrans (Eds.), The New Georgics: Rural and Regional Motifs in the Contemporary European Novel, European Studies, A Journal of Culture, History, and Politics no 18,  Amsterdam/New York: Rodopi, 2002.

Abstract:

The human condition in rural,  provincial locations is once again gaining status as a subject of European ‘high fiction’,  after several decades in which it was dismissed on aesthetic and ideological grounds.This volume is one of the first attempts to investigate perspectives on local cultures, values and languages both systematically and in a  European context. It does so by examining the works of a variety of authors, including Hugo Claus, Llamazares, Bergounioux and Millet, Buffalino and Consolo, and also several Soviet authors, who paint a grim picture of a collectivized – and thus ossified – rurality. How do these themes relate to the ongoing trend of globalization? How do these works which are often experimental, connect – in their form, topics, language and ideological subtext – to the traditional, rural and regional genres? Far from naively celebrating a lost Eden. most of these ‘new Georgics’ reflect critically on the tensions in contemporary, peripheral, rural or regional cultures, to the point of parodying the traditional topoi and genres. This book is of interest to those wishing to reflect on the dynamics and conflicts in contemporary European rural culture.

Link:  http://www.brill.com/

Pierre Bergounioux et Koos van Zomeren, chroniqueurs des métamorphoses rurales en France et aux Pays-Bas.

‘Hauteurs désertifiées, plaines surpeuplées. Pierre Bergounioux et Koos van Zomeren, chroniqueurs des métamorphoses rurales en France et aux Pays-Bas’

Les réformes agraires des dernières décennies du vingtième siècle  ont changé de façon irréversible certaines régions rurales en Europe. A l’exception de quelques métrapoles, la France a échappé à une urbanisation sauvage mais elle a vu certaines de ses contrées, le ‘rural profond’,  tomber dans une désertification non moins inquiétante. La campagne néerlandaise, uniformément plate, d’étendue relativement réduite, s’est par contre de plus en plus peuplée. Si de nombreux paysans ont quitté leurs fermes, et sont partis pour les villes, certains villages ont été envahi par des citadins à la recherche de biens devenus rares – le silence et la nature. Cependant, l’espace entre les villes s’étant couvert d’un dense réseau  routier, le bruit et l’impact de la ‘civilisation’ ne peuvent guère être ignorés.  Le développement d’une agriculture environnementale, chargée d’entretenir l’espace, risque de parquer ce qui reste de la population paysanne dans des réserves, gardiens de ce qu’ on a pris l’habitude de désigner comme la ‘nouvelle nature’.

J’aborderai ici la métamorphose dysphorique de la campagne européenne par le biais d’une comparaison entre deux ouvrages, Le chevron (1996) de Pierre Bergounioux et Een jaar aan scherven (Une année éclatée, (1998) de Koos van Zomeren. Le chevron est un texte-essai consacré à la Corrèze, pays natal de l’auteur. Een jaar in scherven a la forme d’un journal intime doublé d’un retour au pays des origines et d’une chronique familiale.

Lien: Pierre Bergounioux et Koos van Zomeren

Pour citer cet article:

Manet van Montfrans,  ‘Hauteurs désertifiées, plaines surpeuplées. Pierre Bergounioux et Koos van Zomeren: chroniqueurs des métamorphoses rurales en France et aux Pays-Bas’. In John.D. Erickson & Sylviane Coyault (Eds.), L’esprit créateur, La terre dans le roman contemporain (pp. 22-34). University of Kentucky: Lexington, 2002.

Mue, musique et mutisme dans l’oeuvre de Pascal Quignard

Mue, musique et mutisme dans l’oeuvre de Pascal Quignard. Rapports. Het Franse Boek,  71 (3), 45-53, 2001.

La voix perdue, conte paru en 2000, rejoint par sa thématique les autres ouvrages de Pascal Quignard qui datent à peu près de la même époque – La Leçon de musique (1987), Tous les matins du monde (1991)[1], et Le nom sur le bout de la langue (1993).  Mêlant biographie, fiction, essai et légende, La Leçon de musique comporte une réflexion sur la mue masculine et sur le devenir musicien.  Tous les matins du monde reprend une anecdote française et une légende chinoise racontées dans cette Leçon et les fond dans un récit sur les rapports entre un compositeur virtuose de la cour de Louis XIV, Marin Marais, et son obscur maître, Sainte Colombe.  Le troisième texte, autobiographique, parle de deux expériences de mutisme vécues par l’écrivain dans sa jeunesse.

Mue, musique et mutisme, ces trois termes nous font pénétrer au coeur de la poétique de Quignard et renvoient aux principaux motifs conducteurs dans son oeuvre. Une lecture attentive de La Voix perdue, prenant comme arrière-plan les trois autres textes, précédemment cités, permettra de dégager les notions que recouvrent ces termes et leurs rapports.

[1] Adaptation cinématographique (1991)  par Alain Corneau,  musique Jordi Savall.

Upload pdf: Mue, musique et mutisme dans l’oeuvre de Pascal Quignard

Pour citer cet article:

Manet van Montfrans, Mue, musique et mutisme dans l’oeuvre de Pascal Quignard. Rapports. Het Franse Boek,  71 (3), 45-53, 2001.

De weerspannigheid van de feiten. Opstellen over Geschiedenis, politiek, recht en literatuur aangeboden aan W.H.Roobol

DSC_0685Wat is een feit? Het is iets dat is zoals het is, in weerwil van alle interpretaties; een toestand of gebeurtenis die zijn eigen ontologische autonomie oplegt aan de menselijke waarneming of waardering. Iets dat deel uitmaakt van die primaire empirische werkelijkheid die door Wittgenstein is beschreven als ‘alles was der Fall ist’.

Feiten ondergaan de krachten van de theorie of van de interpretatie. Zij zijn echter niet alleen de voegzame bouwstenen van onze kennis van de wereld maar ook de springstof waarmee die kennis kan worden opgeblazen. Feiten kunnen onze theorieën ondermijnen en onze verhalen ontkrachten. In dat vermogen, die ironische dubbelzinnigheid, schuilt hun weerspannigheid. Althans een deel daarvan, want de feiten leveren, als tijdsbreuk, als waterscheiding tussen toekomst en verleden, ook een constructieve bijdrage aan ons begrip van de werkelijkheid.

De opstellen in dit boek zijn opgedragen aan professor W.H.Roobol, een van de oprichters van de opleiding Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Ze zijn geschreven vanuit de verschillende disciplines die in dit vakgebied samenkomen – geschiedenis, literatuurwetenschap, recht en economie- en gaan allemaal, in meer abstracte of meer concrete zin, over het enkele historische feit, de gebeurtenis. Elk van die wetenschappen heeft haar eigen opvatting en hantering van historische feiten. Maar in al die diversiteit blijft het enkele feit weerspannig aanwezig.

Ideeën op het oorlogspad. Strijd en tweestrijd in het werk van Léon Werth

‘Ideeën op het oorlogspad. Strijd en tweestrijd in het werk van Léon Werth’. In M. Spiering, M. van Montfrans, J.T. Leerssen, W.T.Eijsbouts (red.), De weerspannigheid van de feiten, Hilversum, Verloren, 2000, 163-177.

Oorlogen behoren tot die categorie gebeurtenissen waarop interpretaties en herinneringen zich afzetten als schelpdieren op een scheepswrak: bedekt met een dikke laag kalk is de oorspronkelijke vorm soms nauwelijks meer te herkennen. Periodiek manifesteert zich dan ook de behoefte een nieuwe expeditie naar het verleden te ondernemen en de feiten opnieuw te exploreren.  De verlokkingen van deze onderwaterarcheologie blijken krachtiger dan de zo vaak beleden scepsis over het streven naar definitieve uitspraken of sluitende interpretaties.

In de laatste twee decennia van de vorige eeuw leefde in West-Europa – in de geschiedschrijving, de literatuur en de film –  de belangstelling voor de Eerste Wereldoorlog sterk op. Factoren die daarbij een rol speelden waren enerzijds de Duitse hereniging, het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en het definitieve echec van het communisme, anderzijds de opvallende symmetrie tussen de gewelddadige gebeurtenissen die het begin en het einde van de twintigste eeuw markeerden: Sarajevo 1914 – Kosovo 1999: de cirkel leek gesloten.

In Frankrijk werd het in vergetelheid geraakte werk van  de schrijver en journalist Léon Werth (1878-1955) in de jaren negentig grotendeels opnieuw gepubliceerd door de kleine Parijse uitgeverij Viviane Hamy en kreeg in de pers een enthousiast onthaal.  Werth, die van joodse afkomst was, vocht tijdens de Eerste Wereldoorlog als vrijwilliger aan het front; hij overleefde de vervolgingen tijdens de Tweede Wereldoorlog in de Vrije zone. Nagenoeg al Werths werk dat in boekvorm verschenen is, heeft als thema de oorlog. In dit artikel beperk ik mij tot de autobiografische roman die Werth schreef over zijn ervaringen in de loopgraven, Clavel soldat (1919).

Link: ‘Ideeën op het oorlogspad

Uit dit artikel citeren: Manet van Montfrans,  ‘Ideeën op het oorlogspad. Strijd en tweestrijd in het werk van Léon Werth’. In M. Spiering, M. van Montfrans, J.T. Leerssen, W.T.Eijsbouts (red.), De weerspannigheid van de feiten, Hilversum, Verloren, 2000, 163-177.

Georges Perec. La Contrainte du réel

perec_montfrans[1]Georges Perec. La contrainte du réel,  Amsterdam/Atlanta, Rodopi, 1999, 418 blz..

Jongleur virtuose de mots et de formes, observateur attentif de son époque, conteur intarissable, Georges Perec (1936-1982) est un écrivain dont la renommée ne cesse de croître auprès d’un public très diversifié, en France et à l’étranger. La discrétion et l’humour de Perec ont pu masquer en un premier temps le véritable enjeu de son oeuvre. Depuis le milieu des années quatre-vingt, on voit cependant se développer une sensibilité accrue à la place que l’Histoire tient dans l’oeuvre de cet auteur, né en 1936 à Paris, dans une famille d’immigrants d’origine juive polonaise. Cet ouvrage retrace d’une part l’élaboration progressive de la poétique perecquienne qui s’est nourrie des expérimentations littéraires et des échanges intellectuels au sein de l’Oulipo. D’autre part, il confronte ce projet d’écriture à l’analyse de trois textes narratifs, Un homme qui dort, W ou le souvenir d’enfance et Un cabinet d’amateur. Ecrire est, selon Perec, un jeu qui se joue à deux, entre l’écrivain et le lecteur. Une fois qu’il s’est laissé séduire par les énigmes de ces textes, le lecteur doit accepter de suivre Perec à tâtons dans les méandres de son labyrinthe. Ce n’est que lorsqu’il consent à s’associer patiemment au mouvement de l’auteur qu’il comprendra ce autour de quoi tournent ces textes et vers quoi, sans cesse, ils retournent.

Correspondentie toont persoonlijkheid Perec

Perec 1388054729873.cached[1]Correspondentie toont persoonlijkheid Perec: Jong en vol aspiraties

‘Cher, très cher, admirable et charmant ami…’. Correspondance, Georges Perec & Jacques Lederer. Parijs, Flammarion, 1997

‘Beste Jacques, ik heb helemaal geen zin om een dagboek te beginnen, maar eenvoudigweg om iets te schrijven. Dan maar een brief, dat is nog het makkelijkst, het meest ongedwongen (en bovendien ben je er dan tenminste zeker van dat je door iemand gelezen wordt)’. Georges Perec was negentien jaar oud toen hij dit op 15 februari 1956 aan zijn boezemvriend Jacques Lederer schreef, en hij kon uiteraard niet vermoeden hoe groot de groep lezers zou zijn die deze opmerking eenenveertig jaar na dato onder ogen zou krijgen.

De literaire nalatenschap van de in 1982 overleden Perec wordt met zorg beheerd. Sinds Perecs dood verschenen, behalve de laatste, onvoltooid gebleven roman, 53 jours (1989), ook een tiental bundels met gevarieerde teksten tijdschriftartikelen, lezingen, fragmenten uit manuscripten – en de complete werkboeken van zijn magnum opus La vie mode d’emploi. Echte ego-documenten ontbraken echter tot dusver en de tweehonderdtwintig brieven die nu door Jacques Lederer verzameld zijn en van een voorwoord voorzien, kunnen dan ook als een primeur worden beschouwd.

Perec en Lederer schreven elkaar in de politiek roerige periode tussen 1956 en 1961. Ze hadden elkaar leren kennen op de middelbare school, en daarna eendrachtig hun studietijd aan de Sorbonne benut om zoveel mogelijk bioscopen, jazzclubs en flipperlokalen te bezoeken. Het geld voor deze broodnodige aanvulling op de maar matig inspirerende colleges verdienden ze met enquêteren. De socioloog Jean Duvignaud, die het tweetal op de middelbare school les had gegeven en van hun literaire aspiraties op de hoogte was, introduceerde de vrienden in de linkse kringen rond de tijdschriften Les lettres nouvelles en Arguments. De dienstplicht maakte echter een einde aan dit ongebonden leven. Perec werd in januari 1958 opgeroepen en in Pau opgeleid tot parachutist; pas in december 1959 kon hij naar het burgerleven en naar zijn geliefde Parijs terugkeren. In juli 1958 moest ook Lederer in dienst. Hij had wat meer geluk dan zijn naar de provincie verbannen vriend en werd gestationeerd in Vincennes.

De meeste van de nu gepubliceerde brieven dateren uit de jaren die Perec en Lederer in de kazerne doorbrachten en ontlenen een deel van hun belang aan het tijdsbeeld dat eruit oprijst. De Algerijnse kwestie dreigde in het voorjaar van 1958 op een burgeroorlog uit te lopen en zorgde ook na de terugkeer van De Gaulle in de Franse politiek (in juni 1958) nog jarenlang voor een uiterst gespannen situatie. Perec en Lederer hadden niet alleen linkse sympathieën maar waren ook joods en kampten beiden met de verwerking van een moeizame jeugd.

Perecs vader sneuvelde aan het front in 1940, zijn moeder werd gedeporteerd en stierf in Auschwitz. Daar kwam ook de vader van Lederer om het leven. Het zal duidelijk zijn dat een dergelijk verleden geen vruchtbare voedingsbodem voor fervent patriottisme bood. Perec en Lederer hadden dan ook geen goed woord over voor het Franse nationalisme dat tijdens de Algerijnse kwestie soms virulente vormen aannam.

Toch voert in deze briefwisseling de weerzin tegen het politieke en militaire bedrijf niet de boventoon. Perec en Lederer zijn in de eerste plaats jong, vol van hun eigen aspiraties en problemen, en geven zich niet voortdurend rekenschap van de draagwijdte van de gebeurtenissen die ze van zo nabij meemaken. Het is bijvoorbeeld opmerkelijk hoe onnadrukkelijk Perec beschrijft dat zijn regiment in mei 1958 bijna betrokken raakt bij een coup van het leger ten gunste van De Gaulle, die deze coup overigens zelf op het laatste moment verijdelt. Perec schrijft dat hij, als er een burgeroorlog uitbreekt, zal deserteren, omdat hij liever als burger dan in uniform sterft. Drie dagen later echter meldt hij dat hij zich vol overgave heeft gestort in het werk van Stendhal en lijken De Gaulle en de putsch helemaal uit zijn blikveld verdwenen.

Naar aanleiding van het schokkende verslag La question dat de Algerijnse communistenleider Henri Alleg over de martelpraktijken van het Franse leger schreef, merkt hij in een brief van 7 maart 1958 op dat de lectuur van dit document hem er ‘bijna’ toe heeft verleid om zijn gebruikelijke afzijdigheid te laten varen. Vervolgens gaat hij zonder aarzeling over tot de orde van de dag en geeft hij een lange opsomming van alle boeken die hij gelezen heeft, ‘een beetje, helemaal, meerdere malen, met hartstocht, tot gek wordens toe’.

Zowel voor Lederer als voor Perec ligt het werkelijke strijdtoneel dus elders. Ze schrijven over hun literaire voorkeuren (Faulkner, Joyce, Kafka, Lowry, Thomas Mann, Melville, Stendhal, en Tolstoi), over muziek (Blakey, Davis, Gillespie, Monk) en over films (Duras, Malle, Resnais, Tati, Welles).

Ze tonen weinig waardering voor de eigentijdse Franse literatuur en dromen ervan om een nieuw, breed georiënteerd tijdschrift op te richten dat Les Temps modernes, het bastion van Sartre en Simone de Beauvoir, op zijn fundamenten zou doen schudden. Lederer kampt met depressies. Hij twijfelt aan zijn literaire gaven (hij zal uiteindelijk jazz-pianist worden), Perec die drie jaar jonger is, maar duidelijk de rol van mentor vervult spreekt zijn vriend moed in, steekt de draak met hun beider psychoanalytische beslommeringen, en vindt in zijn eigen ervaringen als parachutist een optimistisch beeld voor de manier waarop met onverwerkte jeugdervaringen afgerekend dient te worden: ‘Je moet je losrukken uit je ziekelijke obsessie met het verleden,’ zo schrijft hij op 3 mei 1958, ‘net zoals je uit de deur van een Nord 2000 springt en je in de ruimte laat vallen’.

Tussen de bedrijven door schrijft Perec de ene roman na de andere. Omdat al deze jeugdwerken (La Nuit, 1958, Gaspard, 1958, en Gaspard pas mort, 1959) ongepubliceerd zijn gebleven, en de manuscripten ervan door Perec per ongeluk (?) een keer bij het vuilnis zijn gezet, is deze correspondentie voor de liefhebber van Perecs werk buitengewoon belangwekkend. Zij biedt een blik op de wordingsgeschiedenis van thema’s, vertelstructuren en personages die in het latere werk zullen terugkeren. Daarnaast is het natuurlijk interessant om te zien uit welke ervaringen Perec de stof voor zijn eerste, wel gepubliceerde romans heeft geput. Les choses (1965) is de geschiedenis van een groep studievrienden die met enquêteren in hun levensonderhoud voorzien. Quel petit vélo au guidon chromé dans la cour? (1966), heeft als protagonist een aspirant-deserteur en speelt zich af tegen de achtergrond van de Algerijnse kwestie. Un homme qui dort (1977), ten slotte, verwijst naar een periode van diepe depressie in 1956/1957.

De laatste maar niet de geringste verdienste van deze briefwisseling is dat zij de lezer kennis laat maken met een Georges Perec van vlees en bloed. De in 1993 verschenen biografie van de Brit David Bellos, Georges Perec, une vie dans les mots, is – en eigenlijk geeft de titel dat ook al aan – meer de geschiedenis van een leven en een oeuvre dan een overtuigend portret van de figuur Perec. Uit de briefwisseling met Lederer, daarentegen, komt Perec heel duidelijk naar voren. Hij toont zich een aandachtig vriend en een gedreven schrijver, Hij is gevoelig, grappig, laconiek, nooit breedsprakig, afkerig van een overmaat aan introspectie en van grote woorden, kortom, zoals Lederer in de aanhef van een van zijn brieven schrijft, ‘un cher, très cher, admirable et charmant ami’.

Manet van Montfrans,  NRC Handelsblad, 30 mei 1997.