Doodsangst in een spookspiegel: Autobiografische verdichtsels van Robbe-Grillet
In Les derniers jours de Corinthe (Minuit, 1994) vervolgt Alain Robbe-Grillet het verhaal van zijn leven. Het is het laatste deel van het autobiografische drieluik Romanesques van de in 1922 geboren schrijver. In de eerste twee delen, Le miroir qui revient (1985) en Angélique ou l’enchantement (1988) beschreef hij zijn jeugd tijdens het Interbellum. Les derniers jours de Corinthe heeft Robbe-Grillet gewijd aan de periode na de Tweede Wereldoorlog waarin de geschiedenis van zijn leven grotendeels samenvalt met de ontwikkeling van zijn schrijverschap.
In 1955 verruilt Robbe-Grillet zijn aanstelling als landbouwkundig ingenieur bij het Institut des Fruits et Agrumes voor een baan als lector bij de Editions de Minuit. In 1953 was zijn debuutroman Les gommes al bij Minuit verschenen en na de publikatie van Le voyeur (1955) en La jalousie (1957), ontpopt hij zich in een aantal polemische artikelen tot de woordvoerder van de andere, eveneens onder auspicien van Minuit opererende Nouveau-Romanschrijvers. Na deze rumoerige beginperiode van strijd met de gevestigde literaire kritiek die in alle toonaarden haar afkeuring over de ‘kille’ vormexperimenten van de Nouveau Roman kenbaar maakt, gaat Robbe-Grillet rustig door op de ingeslagen weg. Hij publiceert een aantal romans waarin hij de traditionele vertelprincipes zo mogelijk nog meer geweld aandoet dan in zijn eerste werk; hij regisseert een achttal films, onderhoudt een vruchtbare samenwerking met beeldende kunstenaars als Rauschenberg en Delvaux, en verdeelt vanaf het eind van de jaren zeventig zijn tijd tussen Frankrijk en Amerika waar hij als literatuurdocent in New York en Saint Louis een actieve bijdrage levert aan het begrip voor de Franse letterkunde in het algemeen en zijn eigen werk in het bijzonder.
De herinneringen aan deze gebeurtenissen en ervaringen vormen echter het minst interessantste deel van Les derniers jours de Corinthe. De schrijver, die op gezette tijden lucht geeft aan zijn onbehagen over de onbeduidendheid van zijn eigen anekdotes, is de eerste om zijn lezer dit afkeurend oordeel te suggereren. Veel substantiëler, intrigerender en bovendien prachtig geschreven zijn de fragmenten van een parallelle geschiedenis waarmee hij deze herinneringen stelselmatig afwisselt en waaraan elke pretentie van waarheidsgetrouwheid vreemd is. Net zoals in de eerste twee delen van zijn Romanesques geeft Robbe-Grillet in Les derniers jours de Corinthe zijn verbeelding ruim baan en trekt hij zich weinig aan van de conventies van de traditionele autobiografie. ‘De omweg van de fictie is uiteindelijk veel persoonlijker dan de zogenaamde oprechte bekentenis’, schreef hij al in de openingspassage van Le miroir qui revient, om vervolgens consequent de hoofdrol in zijn eigen levensverhaal af te staan aan een raadselachtige dubbelganger, een man die zijn vader het leven zou hebben gered tijdens de Eerste Wereldoorlog en wiens identiteit voor Robbe-Grillet een bron is van eindeloze, vaak tegenstrijdige speculaties: graaf Henri de Corinthe.
Bretonse kust
Corinthe vervult in Robbe-Grillets autobiografie de rol van de zandkorrel in de oester. De verteller wiens verbeelding gestimuleerd wordt door deze geheimzinnige figuur waar hij bijna niets van af weet, kapselt de Bretonse aristocraat Corinthe in een steeds aanwassende reeks verhalen in.
Voortdurend terugkerende elementen in deze verhalen zijn Corinthes heldhaftige wapenfeiten in de strijd tegen de Duitsers tijdens de beide wereldoorlogen, zijn extreem-rechtse sympathieen, en zijn sado-erotische preoccupaties. Die rechtse sympathieën kent Robbe-Grillet van zijn ouders die fervente aanhangers van Charles Maurras waren; de sado-erotische obsessies die hij Corinthe toeschrijft, kleuren van meet af aan zijn eigen romans. Robbe-Grillet geeft Corinthe echter ook een andere, minder persoonlijke achtergrond, en verrijkt deze verdichting van zijn eigen levensverhaal met een mythische dimensie. Al in Le miroir qui revient vervlecht hij Corinthes geschiedenis met een Bretonse legende en laat hij hem op een van zijn nachtelijke paardrijtochten langs de kust in de branding een spiegel vinden van waaruit het bleke gelaat van zijn in Zuid-Amerika verdronken geliefde, Marie-Ange, hem met een raadselachtige glimlach aanstaart. Het merkwaardige stigma dat Corinthes hals markeert, twee tandafdrukken, werpt bovendien over zijn geschiedenis de vampierachtige schaduw van Goethes Bruid van Korinthe.
Terwijl hij in Angelique ou l’enchantement de rol van deze klassiek fatale vrouwenfiguur – Marie-Ange, Angélique, Marie-Anne – nader uitwerkt, keert de schrijver in Les derniers jours de Corinthe terug naar het leven van zijn dubbelganger Corinthe en belicht hij het begin en de uiteindelijke ontknoping van diens noodlottige verbintenis. Corinthes ontmoeting met de mooie maar verderfelijke Marie-Ange vindt plaats in Brazilië vlak na de Tweede Wereldoorlog en verloopt geheel volgens het sado-erotische scenario waar Robbe-Grillet een patent op lijkt te hebben. De lezer die al eerder over Corinthes schouder in de spookspiegel heeft gekeken, weet hoe het met deze Marie-Ange afloopt, maar ook dat Corinthe nog niet van haar af is. En inderdaad wordt, vele jaren later, de rekening vereffend. De inmiddels bejaarde Corinthe heeft zich teruggetrokken in een vesting aan de Bretonse kust om aan zijn memoires te werken. Onder de schaarse meubelstukken in het vertrek bevindt zich uiteraard de spiegel die hij ooit in de branding heeft gevonden. Wanneer Corinthe op een avond voor de tweede keer in zijn leven in het verweerde glas de dwingende blik van zijn geliefde gewaar wordt, weet hij dat zijn laatste uur geslagen heeft en zet hij gedwee zijn handtekening onder zijn daarmee definitief onvoltooide werk.
Met deze scene besluit Robbe-Grillet het derde deel van zijn Romanesques. Het is een treffende samenvatting van alle obsessies die door zijn autobiografie spoken – morbide erotiek, agressie en doodsangst – en waartegen hij zich, inventief en vaak lichtvoetig, met zijn pen verweert. ‘Ik schrijf opdat de demonen die mij ’s nachts het leven zuur maken, mij niet ook overdag nog lastig vallen’, zei Robbe-Grillet al in Le miroir qui revient, wel wetend dat het einde van zijn alter ego, Corinthe, ook hem wacht. De demonen hebben onherroepelijk het laatste woord.
Heeft de Nouveau-Romanschrijver Robbe-Grillet met deze Romanesques nu ook de grondslag gelegd voor een ‘nouvelle autobiographie’? Zeker is dat hij geen spaan heel laat van de grondregels van het genre: uitgaande van de overtuiging dat het geheugen onbetrouwbaar en elke reconstructie van het verleden per definitie willekeurig is, maakt hij van de nood een deugd en fantaseert hij er lustig op los. De talrijke scenes van Romanesques waarin de personages niet zichzelf, maar het beeld van een ander in de spiegel ontwaren, verwijzen naar de door de auteur met veel plezier gezaaide twijfel omtrent de overeenkomst tussen zijn echte en zijn autobiografische ik en naar zijn onwil om de verschillende afsplitsingen van dit papieren ik – Corinthe maar ook de vrouwenfiguur Marie-Ange – onder een alles verklarende noemer te brengen. In dit spel toont Robbe-Grillet zich onderhoudend, amusant, maar ook afstandelijk en kil. Zijn Romanesques zetten je aan het denken, maar je bent als lezer geen moment bang dat de demonen die door Robbe-Grillet in zijn werk worden opgevoerd, ook werkelijk uit de band zullen springen.
Manet van Montfrans NRC Handelsblad, 20 mei 1994