In de Kast: Poste Restante, een bericht uit 1945

Manet van Montfrans, ‘In de Kast: Poste Restante, een bericht uit 1945. Over Franse literatuur, vervolging en volharding’. In : Vooys, 34 (3), 2016, 58-65. 

Françoise Frenkel, Rien où poser sa tête, Parijs, Gallimard, 2015 [Genève, 1945].

Ned. vertaling Marianne Kaas, Niets om het hoofd op neer te leggen, Atlas/Contact, 2018.

De Passauerstrasse in 1934 met de boekwinkel van Françoise Frenkel
De Passauerstrasse in 1934 met de boekwinkel van Françoise Frenkel

In 1921 begint Françoise Frenkel, een jonge vrouw van Pools-Joodse afkomst die Franse taal en letterkunde heeft gestudeerd aan de Sorbonne, een Franse boekhandel in Berlijn: ‘La Maison du Livre francais’.

Aankondiging lezingencyclus 25 november 2016 : Vormvernieuwing in de moderne Franse literatuur

poesie_calligramme3Spelen met taal: Vormvernieuwingen in de Franse literatuur

Op 25  november 2016 organiseer ik namens de SRNU (Stichting Romanisten aan Nederlandse Universiteiten) en in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam een lezingencyclus over schrijvers die zich in hun werk op het spel met taal en vorm concentreren, van Restif de la Bretonne, Raymond Roussel en Guillaume Apollinaire tot de Oulipianen Raymond Queneau en Jacques Roubaud. Roussel en Apollinaire werden  beiden door de surrealistische avant-garde als voorlopers gezien; de Oulipo, het genootschap voor schrijvers en wiskundigen dat in 1960 door o.a. Queneau werd opgericht, en waarvan Italo Calvino, Georges Perec en Jacques Roubaud prominente vertegenwoordigers zijn, is anno 2016 nog steeds springlevend. Van de experimenten in de spreektaal is het verlan, het zogeheten achterstevoren praten (à l’envers), waarschijnlijk de meest bekende vorm. Maar niet iedereen zal weten dat het verlan al voorkomt in het werk van  de achttiende-eeuwse schrijver Restif de la Bretonne en dat ook oudere inwoners van het oer-Hollandse IJmuiden nog vloeiend ´achterstevoren´ kunnen praten, kijlioem tad tkijl la.

Apollinaire (1880-1918): Als er één vers raadselachtig is qua vorm en inhoud, dan is het wel Apollinaires éénregelige gedicht Chantre. Bij nadere beschouwing blijkt dit monostichon zo rijk aan dubbelzinnigheden, woordspelingen, dubbele bodems en mythologische verwijzingen dat Chantre nog in extremis is toegevoegd aan de drukproeven van de bundel Alcools (1913). De verrassende rijkdom van dit één-versregelige gedicht wordt uiteengezet in een analyse van intratekstuele en intertekstuele verbanden. Het gedicht biedt daarnaast aanknopingspunten voor het begrip van de vernieuwer Apollinaire met zijn latere Calligrammes  (1918).
Drs. Vic van der Toorn, oud-docent Frans en Latijn, Alfrink College te Zoetermeer

Raymond Roussel (1877-1933) heeft veel auteurs beïnvloed met zijn oorspronkelijke manier van schrijven. Een belangrijk deel van zijn werk ontstond door het toepassen van een procedé dat een verhaalwereld opbouwde met als uitgangspunt twee gelijkluidende (homonieme) woorden of zinnen die op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd. In de lezing zal worden nagegaan in hoeverre dit formalisme samengaat met Roussels uitspraak dat voor hem ‘de verbeelding alles is’.
dr. Sjef Houppermans, Universiteit Leiden

Jacques Roubaud (1932-)  Parc sauvage (2008), een verhaal over de lotgevallen van twee tijdens WWII ondergedoken kinderen, is een afsplitsing van het omvangrijke autobiografische proza-project (‘prose de mémoire’), ingeluid door ‘Le Grand Incendie de Londres’ (1989). In Parc sauvage hanteert de schrijver een Oulipiaanse contrainte, een zogeheten ‘eodermdrome’. Wat is de oorsprong van deze contrainte, wat voor rol speelt deze in de herinneringen aan een kindertijd in Vichy-Frankrijk, en wat is de verhouding van dit in de derde persoon geschreven verhaal tot de zesdelige autobiografische cyclus?
Mw. dr. Manet van Montfrans, Universiteit van Amsterdam

Restif de la Bretonne (1734 -1806) en de vissers van IJmuiden. In La Découverte australe beschrijft Restif de la Bretonne de taal van de Mégapatons die gekarakteriseerd wordt door het ‘achterstevoren’ praten (Restif wordt Fister). In deze lezing  wordt nader ingegaan op de manier waarop het verlan in onze tijd functioneert. Een vergelijking van het verlan van Megapatonië en IJmuiden zal laten zien dat de achttiende-eeuwse en de eigentijdse variant aan dezelfde contraintes onderworpen zijn.
dr. Haike Jacobs, Universiteit van Nijmegen

Oulipo en het plezier en de noodzaak van (re)creatief schrijven. Nanne Nauta, dichter, oprichter van SAd’E (Salon Artisanal d’Ecriture), een schrijversgroep in navolging van het Franse Oulipo, bedenker van het kruissonnet, de sudaiku en de hyperhaiku, neemt zijn toehoorders mee op een korte reis langs eigen werk en dat van enkele Oulipianen.

De lezingen zijn bedoeld voor docenten in het voortgezet onderwijs, studenten van universiteiten en hogescholen en een ieder die er belangstelling voor heeft, ter informatie en inspiratie. De sprekers zijn allen ervaren docenten aan universiteiten of aan het voortgezet onderwijs.

Universiteitsbibliotheek, Singel  425, Amsterdam220px-Guillaume_Apollinaire_Calligramme[1]
C1.13 (Belle van Zuylenzaal)

Tijd: 10.00-17.30 uur

Zie ook de website: www.romanisten.nl

Meer informatie:  m.a.e.vanmontfrans@uva.nl

De Hollandsche Schouwburg. Lieu de mémoire

Manet van Montfrans:  ‘Des sites et des lieux’.  ‘De Hollandsche Schouwburg: Bâtiment des larmes’. In: Ph. Mesnard, Luba Jurgenson (éds), Mémoires en Jeu,  n°1  Soljenitsyne/Chalamov,  Parijs, Éd. Kimé, septembre 2016,  128-133.

En ligne dans: Encyclopédie critique du témoignage et de la mémoire, Lieux de mémoire,  Philippe Mesnard et Luba Jurgenson (éds) (Eur’ORBEM / Paris IV – CRAL.EHESS)

En ligne: http://memories-testimony.com/lieu-memoriel/de-hollandsche-schouwburg-lieu-de-memoire-amsterdam/

Facade du Hollandscge Schouwburg©
Facade du Hollandsche Schouwburg©

Abstract

Until 1940, The Hollandsche Schouwburg, located just outside the Jewish quarter of Amsterdam, was a popular theatre, putting on many well-known Dutch plays. In 1941 the Nazi occupiers changed the theatre’s name into Joodsche Schouwburg (Jewish Theatre). After that, only Jewish actors and artistes were allowed to perform there – for a strictly Jewish audience. Between July 1942 and November 1943 more than 46.000 Jewish men, women and children were detained in the theatre and  transported from there to the Dutch transit camps in Westerbork or Vught. These were the last stop before they were herded into trains bound for one of the extermination camps.

The Creche, a day nursery located opposite The Hollandsche Schouwburg, was annexed for Jewish children. They were separated from their parents while they awaited deportation. Walter Süskind, a Jew who had fled Germany in 1938 and was a member of the Dutch Jewish Council (Judenrat), had been designated by the Nazis as the manager of The Schouwburg.  He  decided to start rescuing hundreds of children.  Helped by several Dutch Resistance groups around 600 children were smuggled out of the Creche through the adjacent Hervormde Kweekschool (Teacher Training College).  A crucial role was played by the assistants of  the Creche and the Director of the School.

After the liberation, attempts to put on public performances in the Hollandsche Schouwburg led to a storm of protest. In 1949 the theatre was sold to the Hollandsche Schouwburg Comittee, aimed at preventing the Schouwburg from ever being used again as a theatre. The Comittee donated the building to the city council of Amsterdam, but only after long years of discussions and controversy within the Jewish Community and with the city council , the decision was taken to transform the neglected buildings of the Schouwburg into a Memorial Site.

In 1962, the city council of Amsterdam inaugurated a monument here in remembrance of the Jewish victims of the Nazi terror. In 1993, a memorial chapel was installed, listing the 6 700 family names of the 104 000 Jews from the Netherlands who were murdered in the war. Today, the Hollandsche Schouwburg serves as a monument and war memorial.

Actually, the project of reuniting the two buildings,The Hollandsche Schouwburg and the former Hervormde Kweekschool directly across the street, in a National Shoa Museum,  is being carried out, in order to tell the comprehensive story of the persecution, deportation and murder of more than three-quarters of the Netherlands’ Jews (104.000).  On May 15th 2016 a first exhibition space in the former Kweekschool has been inaugurated  by the Mayor of Amsterdam.

Since 2005, the Dutch Auschwitz Committee has endeavoured to establish a Holocaust Memorial of Names that will bear the names of all the Dutch Holocaust Victims, including Roma and Sinti.  A design for the Memorial has been made by the American architect of Polish-Jewish descent Daniel Libeskind.  A longstanding  controversy  about the location of this voluminous Monument has been solved in April 2016: all involved parties seemCour du Hollandsche Schouwburg

to rest their case.

Cour du Hollandsche Schouwburg avec la stèle
Cour du Hollandsche Schouwburg avec la stèle

Herinneringscultuur in Roemenië

Sighet, een afgelegen pleisterplaats van het Europese geheugen

Eind mei 2016 was ik in Sighet, voluit Sighetu Marmaţiei, een Roemeens stadje in het Maramures-district,  aan een van de buitengrenzen van Europa. Meer dan een halve eeuw was Sighet van het naburige Oekraïne gescheiden door de rivier de Tisa. De in 1944 opgeblazen brug werd pas in 2007 door een nieuwe vervangen. In het door een schil van verwaarloosde betonnen flats omgeven historische centrum van Sighet bezocht ik drie herdenkingsplaatsen: een voormalige gevangenis, een gedenkteken ter herinnering aan de slachtoffers van de Jodenvervolgingen, en het huis waar de onlangs overleden schrijver Elie Wiesel op 30 september 1928 werd geboren.

In de gevangenis werden tussen 1948 en 1955 de opponenten van het communistische bewind opgesloten, veelal leden van de vooroorlogse politieke elite. In die periode stierven er vierenvijftig van de ruim honderdtachtig gevangenen aan mishandeling en ondervoeding. In 1977 werd de gevangenis gesloten en na de dood van Ceaușescu nam schrijfster Ana Blandiana (1942) samen met haar echtgenoot, de schrijver Romulus Rusan (1935), in 1992 het initiatief om de gevangenis als museum in te richten. De vader van Ana Blandiana, een Georgische priester, had jaren in gevangenschap doorgebracht en stierf kort na zijn vrijlating. Het museum kwam tot stand onder auspiciën van de Raad van Europa. Sinds 2000 fungeert het nu mooi gerestaureerde gebouw als Nationaal Museum, ter nagedachtenis aan de ‘slachtoffers van het communisme en aan het verzet’. Het maakt  deel uit van een Internationaal Centrum voor studies over het communisme waarvan het hoofdkwartier in Boekarest is gevestigd.

De huidige inwoners van Roemenië kunnen er kennis nemen van de ‘ware’ versie van de recente geschiedenis van hun land. Cel voor cel komen de verschillende tegenstanders van het regime van toen aan de orde – intellectuelen, journalisten, orthodoxe en rooms-katholieke geestelijken, militairen, verzetsgroepen uit de Karpaten, en politici die tijdens het interbellum een sleutelpositie bekleedden. Zoals Iuliu Maniu, leider van de Nationale Boerenpartij, eerste minister voor de Tweede Wereldoorlog, verbeten tegenstander van de fascistische Roemeense  regering tijdens de oorlog en ook  van het communistische bewind na de oorlog. Hij overleed  in 1953 in cel nummer 9. Maar ook de Securitate, de Roemeense Geheime Dienst (cel 14), de collectivisering (cel 18) en internationale onderwerpen zoals de Conferentie van Jalta  (cel 12), De Praagse lente en Charta 77 (cel 82),  hebben elk een eigen ruimte.

Namenmuur
Namenmuur
De processie van de martelaren
De processie van de martelaren

Bij binnenkomst kijken de gevangenen de bezoeker aan vanaf een lange wand met foto’s. Op een van de twee binnenplaatsen bevindt zich een muur met de namen van 8000 slachtoffers van het regime.[1] Hun nagedachtenis wordt ook geëerd met ‘de processie van de martelaren’, een bronzen beeldhouwwerk van de Roemeense kunstenaar Aurel Vlad:  een groep naakte figuren, wreed verminkt,  de handen ten hemel geheven, de mond opengesperd in afgrijzen.

Toen ik naar de uitgang zocht, troonde een onvermoeibare suppoost mij nog mee naar de duistere isoleercel waar gevangenen die zich ‘misdragen’ hadden, elk besef van tijd en identiteit verloren, en naar de door kaarsen verlichte crypte, die hun nagedachtenis levend houdt. De Raad van Europa heeft in 1998 het museum samen met het Auschwitz-museum en het Normandische Vredesmuseum aangewezen als de drie Instellingen voor het Europese Geheugen.

Monument ter herinnering aan de weggevoerde Joodse inwoners van Sighet
Monument ter herinnering aan de weggevoerde Joodse inwoners van Sighet

Vlak bij de voormalige gevangenis staat een groot gedenkteken voor de door de nazi´s vermoorde Joodse inwoners van Sighet en omstreken. Op de achtergrond groene heuvels, bij het monument treurwilgen, populieren en sparren. Op het middengedeelte van de sokkel figureert, boven het jaartal 1944, een menora, op een plaquette links de Roemeense tekst, met het aantal Joden, 38.000, dat in het voorjaar van 1944 (mei/juni) uit de Maramures door ´Hitlers fascisten´ werd gedeporteerd naar de concentratiekampen. Uit Sighet alleen al ruim 12.0000 mensen. Ook de bevrijding van die kampen door het ‘roemrijke Russische Leger’ wordt vermeld. Op een plaquette rechts, onder een davidsster en het Engelse ´God bless us´, staat dezelfde tekst in het Jiddisch. De inscriptie op het verticale gedeelte van het monument, eveneens in het Jiddisch, luidt :

tzum eywign andenk/ far di qorbones/ funem akhzarishn fashizm/ in Auschwitz

In vertaling:

Ter eeuwige nagedachtenis/van de slachtoffers/van het wrede fascisme/in Auschwitz

In mei 2014 (zeventig jaar na dato) werd de deportatie van de Sighet-Joden nog met gepaste aandacht herdacht, maar nu was het monument  beklad, het gras niet onderhouden, het hek ervoor op slot.

Roemeense tekst op het Joodse monument
Roemeense tekst op het  monument

De deportaties in Sighet werden uitgevoerd door Hongaren:  sinds 1940  stond Transsylvanië en dus ook Sighet opnieuw onder Hongaars bewind, na een korte periode van hereniging met Roemenië tijdens het interbellum. Al in 1941 werden ruim 20.000 Joden, die niet konden bewijzen dat ze de Hongaarse nationaliteit hadden, naar Galicië gedeporteerd en tijdens massa-executies vermoord. Moshe, de koster van een van de synagoges, die de jonge Wiesel voor de oorlog inwijdde in de beginselen van de joodse mystiek, wist te ontkomen, keerde terug naar Sighet en probeerde zijn geloofsgenoten te overtuigen van de noodzaak om te vluchten. Zij versleten hem voor gek en brachten de oorlog in betrekkelijke rust door totdat de Duitsers in maart 1944 ook Hongarije bezetten. Eind april 1944 bezocht een delegatie van nazi’s, onder wie Adolf Eichmann, Sighet om de situatie in de twee kort daarvoor ingerichte ghetto’s in ogenschouw te nemen. Ruim een maand later voltrok zich onder leiding van de Hongaarse politie in luttele dagen de deportatie van duizenden mensen. ‘Hitlers fascisten’ waren in het geval van Sighet niet alleen nazi’s maar ook Hongaren.

In Sighet werd bij de razzia’s ook Elie Wiesel samen met zijn ouders en drie zusjes opgepakt en gedeporteerd.  Hoe het er in het voorjaar van 1944 in Sighet aan toeging, beschrijft Wiesel in het eerste hoofdstuk van zijn boek Nacht dat hij in het Jiddisch schreef en in 1956 in Argentinië publiceerde. In 1959 verscheen een aanzienlijk ingekorte Franse versie, La Nuit, bij de Parijse uitgeverij Minuit, in 1960 de Engelse vertaling in Groot- Britannie en de Verenigde Staten. Wiesels orthodox joodse familie was van Hongaarse afkomst, de politie-agenten die hen naar het station dreven waren ook Hongaren. Zij scholden zijn kleine zusje uit omdat ze niet vlug genoeg liep. ‘Ik begon hen te haten’, schrijft Wiesel in Nacht, ‘en tot op de dag van vandaag is haat de enige emotie die mij met hen verbindt. Zij waren onze eerste onderdrukkers. De eerste gezichten van de hel en de dood’.

Geboortehuis van Elie Wiesel
Geboortehuis van Elie Wiesel

Wiesel, die in 1986 de Nobelprijs voor de vrede ontving, en zich zijn leven lang beijverd heeft om de herinnering aan deze periode van de geschiedenis levend te houden, leidde een commissie die in 1984 een rapport uitbracht over de betrokkenheid van de Roemeense overheid bij de vervolging van Joden en Roma tijdens de oorlog. Zijn geboortehuis is ook als museum ingericht, met door de kleine naoorlogse joodse gemeenschap van Sighet bijeengebrachte meubels en voorwerpen, en met financiële steun van de Elie Wiesel Foundation for Humanity. In de eetkamer staat een gedekte tafel; zo kan de bezoeker zich anno 2016 een voorstelling maken van een Joodse woning aan de vooravond van de razzia’s in het stralende voorjaar van 1944. Wiesel keerde in 2002 terug naar Sighet om het museum, het Elie Wiesel Memorial House, te openen. In 2014 werd in zijn geboortehuis het eerste Roemeense Holocaust Memorial Centrum geopend.

P1020775
Plaquette binnenplaats geboortehuis van Elie Wiesel

Op de binnenplaats van dit huis bevindt zich eveneens een plaquette waarop een tekst in het Roemeens en het Engels: ‘The Holocaust Memorial in remembrance of the thousands of Jewish victims of the Northern Transsylvania-Maramures region during World War II under Hitlers en Horthy’s regime’. Wat op het eerder opgerichte gedenkteken voor de joodse slachtoffers schuil ging onder de overkoepelende term ‘Hitlers fascisten’, wordt op de uit 2014 daterende plaquette in Wiesels huis niet langer verhuld. Horthy was sinds 1918 staatshoofd van Hongarije. En hoewel hij in oktober 1944 door de nazi’s tot aftreden werd gedwongen, viel de anti-joodse wetgeving en de deportaties van de Hongaarse en Roemeense Joden en Roma, waarvan er trouwens al een aantal in 1941 plaats vond, onder zijn verantwoordelijkheid.[2] Van de tijdens het communisme verplichte saamhorigheid met het buurland was in 2014 kennelijk niet veel meer over, in ieder geval stond deze een openlijke verwijzing niet langer in de weg. De vermelding van het Russische leger, dat op het aparte herdenkingsmonument voor de Joodse slachtoffers zo nadrukkelijk genoemd staat, sneuvelde eveneens. Auschwitz werd bevrijd door de Russen, maar Buchenwald, waar Wiesel uiteindelijk, na een van de beruchte dodenmarsen uit Auschwitz, terechtkwam, door de Britten. Dat zich onder ‘Hitlers fascisten’ ook Roemenen bevonden – zo werd de omvangrijke Joodse bevolking van de nu Oekraïnse stad Czernowicz, die van 1940 tot 1945 Roemeens was,  eveneens gedeporteerd – wordt in Sighet niet expliciet vermeld.

Volgens Ana Blandiana kan men zich het in  Sighet, ‘een kleine stad in vergelijking met Berlijn’, niet veroorloven ‘om verschillende groepen slachtoffers te onderscheiden, om ons geheugen te compartimenteren, en het zou verschrikkelijk zijn om het lijden van onze buren [de Joden] te bagatelliseren om ons eigen lijden te benadrukken, want als gerechtigheid geen herinnering kan worden dan kan alleen de herinnering  gerechtigheid worden’.

Toch leek de staat van het Holocaustgedenkteken, zoals ik het dit voorjaar aantrof, erop te wijzen dat dat gezamenlijk herdenken niet altijd goed lukt. Het verschil met het goed onderhouden Nationaal Museum, dat tegenwoordig ook door onder meer Trip-advisor als bezienswaardigheid wordt aangeraden,  was pijnlijk.  De enig overgebleven negentiende-eeuwse synagoge was mooi gerestaureerd maar eveneens hermetisch gesloten, net zoals het restaurantje met kosjere gerechten. Sighet telt nog slechts enkele tientallen Joodse inwoners en een meervoud daarvan aan mensen die de ellende van het communistische regime aan den lijve hebben ondervonden. Maar los van een dergelijke praktische verklaring blijft de steeds weer opnieuw gestelde vraag: Kunnen verschillende soorten vervolgingen wel samen herdacht worden, en kunnen die verschillende geschiedenissen wel onder één noemer worden gebracht?

[1] Het totale aantal slachtoffers van het communistische bewind is vele malen groter.

[2] De huidige rechtse premier van Hongarije, Victor Orban, is een bewonderaar van Miklos Horthy en heeft in een poging om diens betrokkenheid bij de Holocaust te relativeren, in 2011 de vaste tentoonstelling in het Holocaustmuseum in Boedapest gecensureerd. De  tentoonstelling van het internationaal geprezen museum zou te negatief zijn geweest over de rol van de autoritaire Miklos Horthy.

Literatuur:

Robert D. Kaplan, In Europe’s shadow, Penguin 2016.

Romulus Rusan, ‘Le système répressif communiste en Roumanie’,  Victor Courtois (éd.), Du passé faisons table rase ! Histoire et mémoire du communisme en Europe, Parijs, Laffont, 2002, 369-443.

Elie Wiesel, La Nuit, Parijs, Minuit, 1958 ; Night, Penguin, 1960 ;  Nacht, Amsterdam, Meulenhoff,  2014.

.

Formes du récit de filiation chez Pierre Bergounioux

bergounioux1[1]Formes du récit de filiation chez Pierre Bergounioux : de L’Orphelin à La Casse et La Ligne

Résumé

Relevant du vaste cycle autobiographique publié par Pierre Bergounioux entre 1984 et 1996, L’Orphelin (1992) est l’un des textes emblématiques du récit de filiation, genre littéraire qui a fait son apparition dans les deux dernières décennies du vingtième siècle et a été théorisé par Dominique Viart. Le livre est centré sur la lutte du narrateur  avec un père orphelin de guerre, qui se montre indifférent, voire hostile à l’égard de son fils, et refuse de lui accorder un sentiment d’existence. La lutte vaine du narrateur de L’Orphelin pour se faire reconnaître comme individu par ce père est également évoquée dans deux textes brefs, La Casse (1994) et La Ligne (1997). Une comparaison de L’Orphelin avec ces deux récits ‘satellites’ permettra de mettre en relief le jeu des variations narratives et spéculatives sur le thème d’une quête d’identité difficile.

Pour citer: Manet van Montfrans, ‘Formes du récit de filiation chez Pierre Bergounioux : de L’Orphelin à La Casse et La Ligne’, in : Sylviane Coyault et Marie Thérèse Jacquet (éds), Les chemins de Pierre Bergounioux, Pubblicazioni Collana – Quodlibet Studio. Lettere. Ultracomporanea, 2016, 47-58.

Link:  http://quodlibet.it

https://books.openedition.org/quodlibet/1104

https://books.openedition.org/quodlibet/1104?lang=fr

Sensations proustiennes

MPA 13 96904Ce numéro 13 de Marcel Proust Aujourd’hui, ‘Sensations proustiennes’ (novembre 2016), regroupe une dizaine d’articles, en français, traitant de de la notion de ‘sensation’ sous plusieurs perspectives : une recherche basée sur la sémiotique et la phénoménologie ; une approche partant des portraits de peintres dans Les Plaisirs et les Jours ; une étude de l’ivresse ; la chambre en tant qu’espace générateur d’une part, polysignifiant de l’autre ; l’érotisme d’Albertine, ainsi que la transposition des sensations dans le domaine du cinéma. En plus des études sur ‘le roman noir’, sur les modalités de la traduction et sur le dynamisme des titres chez Proust complètent ce panorama.

Prix Goncourt de la nouvelle voor Marie-Hélène Lafon

Marie-Hélène L18892_lafon_marie_helene14drafon heeft op 9 mei 2016 bij Drouant de Prix Goncourt de la nouvelle ontvangen voor de bundeling van al haar korte verhalen, Histoires, verschenen bij Buchet-Chastel op 8 oktober 2015.

De schrijfster werd in 1962 geboren in Aurillac in de Cantal, als tweede dochter in een boerengezin. Na de middelbare school ging ze in 1980 in Parijs klassieke talen studeren. Nu doceert ze Frans en klassieke talen aan een middelbare school. Haar  keuze voor de zogeheten dode talen is opmerkelijk: haar eigen moedertaal, het occitan, wordt ook bijna niet meer gesproken.  Lafon’s romans en korte verhalen zijn verankerd in de werkelijkheid van een plattelandswereld die al bijna een halve eeuw in een langgerekt stervensproces verkeert. Haar personages zijn uiterst zwijgzaam en komen tot leven in hun gebaren, hun fysieke voorkomen.

In 2001 publiceerde Lafon haar eerste roman, Le soir du chien, waarvoor ze nog in datzelfde jaar de Prix Renaudot des lycéens ontving. Daarna publiceerde ze een tiental romans en bundels korte verhalen, waaronder L’annonce en Les pays. Voor deze laatste  roman ontving ze de Prix du style 2012.  Les pays gaat over de overgang van de onherbergzame, hooggelegen Cantal naar de wereldstad Parijs, de twee plaatsen waartussen de hoofdpersoon Claire zich beweegt. Haar milieu is ze ontgroeid en Parijs wordt voor haar na het aanvankelijke gevoel van ontheemdheid een tweede thuis,  overigens zonder dat haar geboortestreek aan pregnantie inboet.  ‘Ecrire à la lisière’, schrijven op de grens, dat is wat Lafon doet, in mooi sober en heel suggestief  proza. Tot haar grote voorgangers rekent de schrijfster Pierre Bergounioux en Pierre Michon (Vies minuscules, 1984).

Ter illustratie van de stijl van Lafon, de  eerste zinnen van de novelle Roland : 

‘Hier Roland s’est suicidé. Il s’est pendu. Dans l’atelier. Avec ses bottes. Le maire m’a appelé. Il faisait nuit. J’y suis allé. Il était chaud sous les aisselles. Il avait piqué sa chienne d’abord. La maison était en ordre. J’ai senti tout son poids contre moi. Je n’étais jamais entré dans sa chambre. Ses parents avaient été longtemps abonnés à Paris Match. Il avait conservé l’abonnement quelques années après la mort de sa mère. Deux numéros anciens étaient posés sur sa table de nuit. Il n’y avait rien d’autre.’ (Histoires, Buchet Chastel, 2015).

Verwante teksten

  • Pierre Michon, Vies minuscules, Gallimard, 1984
  • Pierre Bergounioux, ‘Quelque chose de bleu au paysage’,  Verdier, 2001
  • Pierre Jourde, Pays perdu, Ed. L’esprit des péninsules, 2003
  • Raymond Depardon, Paysans,  Seuil, Points, 2009

Film: Raymond Depardon, Profils paysans, La vie moderne, Arte éditions, 2008

What Happens Where Nothing Happens

Dae 20216 ImageHandler

What happens where nothing happens

Het afgelopen voorjaar heb ik een schrijfatelier gegegeven op de Design Academy Eindhoven (DAE), in het kader van het project Observing the City voor MA studenten Information Design, met als uitgangspunt een tekst van Georges Perec :  Tentative d’épuisement d’un lieu parisien. Het waren studenten uit alle windstreken, vooral grafisch en visueel georiënteerd, maar het recept van Perec, goed en geduldig kijken en ook het schijnbaar onbeduidende, l’infra-ordinaire,  opschrijven, heeft een aantal opmerkelijke werkstukken opgeleverd.

De opdracht was om tijdens een vaak afgelegde en door de gewoonte al haast onzichtbaar geworden route  in Eindhoven zoveel mogelijk aantekeningen te maken. In die aantekeningen moest natuurlijk uiteindelijk orde worden aangebracht, en het vinden van een vorm of een contrainte om in Oulipiaanse termen te spreken,  was de kern van de schrijfopdracht.  Het ‘Ce qui se passe quand rien ne se passe’,  van Perec ( ‘wat er gebeurt als er niets gebeurt’) werd ‘What happens where nothing  happens’,  en onder die titel vond eind mei de presentatie van de definitieve werkstukken plaats.

What Happens Where Nothing Happens / IDY1 EXHIBITION

https://www.designacademy.nl/News/tabid/2055/articleType/ArticleView/articleId/2531/What-Happens-Where-Nothing-Happens.aspx

De eerste roman van Georges Perec: L’Attentat de Sarajevo

Georges Perec, L´Attentat de Sarajevo, Parijs, Seuil, mei  2016.

Na in 2012 Le Condottière, een niet eerder gepubliceerde roman van Perec uit 1960 te hebben uitgegeven, doet Le Seuil dat nu ook met de uit 1957 daterende roman L’Attentat de Sarajevo, die destijds door de uitgeverij was afgewezen.

Perec bracht de zomer van 1957 door in Joegoslavië, verbleef er in Sarajevo en in Belgrado, raakte verwikkeld in een liefdesgeschiedenis, en dicteerde onmiddellijk na terugkomst in Parijs de sterk door zijn recente ervaringen beïnvloede roman aan een vroeger klasgenootje, Noëlla Menut. Zij schonk het aan haar opgedragen manuscript in 1992, tien jaar na de dood van Perec, aan de IMEC (Institut de mémoires de l’édition contemporaine). (1) Een tweede versie van L’Attentat…  is via een van Perecs Joegoslavische vrienden teruggevonden. Bij een  verhuizing had Perec per abuis al zijn manuscripten van voor 1962 weggeggooid.

In L´Attentat de Sarajevo vermengt Perec de  geschiedenis van de Balkan met het verhaal  van een driehoeksververhouding. De ik-verteller is verliefd op Mila en maakt haar het hof, haar veel oudere minnaar Branko laat dit niet over zijn kant gaan en de verteller vat het plan op om zijn lastige rivaal door diens jaloerse echtgenote Anna te laten ombrengen. Daartoe nodigt hij het drietal uit in  hotel Evropeivski in Sarajevo, met de bedoeling om Branko door Anna te laten neerschieten, precies op de plaats waar op 28 juni 1914 de Bosnische nationalist Gavrilo Princip een aanslag pleegde op aartshertog Frans Ferdinand van Oostenrijk en zijn gemalin Sophie. De roman eindigt tamelijk abrupt, nog voor de beraamde moordaanslag.

De terugblik van de ik-verteller op zijn amoureuze avonturen krijgt een extra dimensie doordat Perec deze afwisselt met uittreksels uit de verslagen van het proces tegen Princip. (2) Perec was zich ervan bewust dat met de historische gebeurtenissen in Sarajevo ook in de microgeschiedenis van zijn eigen Pools-Joodse familie de klok van de tijdbom was afgesteld.

Net zoals le Condottière is L’Attentat de Sarajevo het laboratorium waarin een jeugdige auteur geëxperimenteerd heeft met vertelvormen, personages en thema’s. De roman is vooral interessant om te lezen als je latere boeken zoals het aangrijpende autobiografische W of de jeugdherinnering of de overweldigende roman Het leven een gebruiksaanwijzing al kent. Zo zal de tweeledige structuur van het boek een van de vaste formele kenmerken van Perecs latere werk worden.

73802[1]De afbeelding op de omslag van L’Attentat de Sarajevo, een portret van Perec,  gedateerd  augustus 1957 (Belgrado), is van de hand van Mladen Sbrinovic. De kunstenaar heeft zich bij de portrettering van Perec sterk laten beïnvloeden  door foto’s van Kafka. Perec, die een bijzondere voorkeur had voor een jeugdfoto van hemzelf waarop hij een sterke gelijkenis met Kafka vertoonde, was daarmee uitermate ingenomen.   

De tekst is bezorgd door Claude Burgelin, een van Perecs oudste vrienden en een van de  subtielste exegeten van zijn werk.

[1] Over zijn Joegoslavische avonturen brengt Perec verslag uit in zijn correspondentie met Jacques Lederer: ‘Cher, très cher, admirable et charmant ami…’, Correspondance Georges Perec & Jacques Lederer, Parijs, Flammarion, 1997, 38-50.

[2]Gebaseerd op uittreksels van het proces  in een studie van Albert Mousset, getiteld L’Attentat de Sarajevo, Un drame historique (1956).