Josyane Savigneau, Marguerite Yourcenar, Uitg. Gallimard, biographies, 1990.
Was Marguerite Yourcenar de onverzettelijkheid zelve of gewoon een hooghartige vrouw gebiologeerd door haar roem? De in 1987 overleden Franse schrijfster heeft haar leven zoveel mogelijk zelf beschreven om te voorkomen dat anderen het publieke beeld zouden verstoren. Onlangs verscheen een gedegen biografie die is genomineerd voor de Prix Medicis voor essays. Het boek toont een vrouw die ogenblikken van sereniteit kende maar aan wie niets menselijks vreemd
Eind januari 1949, Hartford, Connecticut. Een vrouw zit voor het vuur en inspecteert de inhoud van een hutkoffer vol paperassen die zij voor de oorlog, in Europa, in een hotel in Lausanne, had achtergelaten en die door een van haar vrienden is teruggevonden en verscheept naar Amerika. De koffer bevat correspondentie van allang overleden of uit het oog verloren familieleden. Met toenemende haast gooit de vrouw deze herinneringen aan een verleden waarmee zij geen binding meer denkt te hebben, in het vuur. Totdat zij een paar getypte vellen openvouwt en zich verbaasd afvraagt wie de Beste Marc wel mag zijn aan wie deze brief gericht is. Na enig nadenken realiseert ze zich dat wat zij onder ogen heeft, geen vergeelde brief is aan een onbekend familielid, maar het verloren gewaande manuscript van een ruim 25 jaar eerder door haar opgezette, maar nooit voltooide roman over het leven van de Romeinse keizer Hadrianus. De geadresseerde, Marc, is Marcus Aurelius, de aangenomen zoon van Hadrianus’ opvolger Antonius. De vrouw die dit manuscript op een koude winteravond in 1949 op de bodem van een hutkoffer terugvindt, heet Marguerite Yourcenar.
Deze toevallige vondst markeert een keerpunt in het leven van de dan 46-jarige Yourcenar. De carriere waaraan ze in 1921 met een lang gedicht Le Jardin des chimeres was begonnen en die ze in de jaren dertig had voortgezet met de publikatie van enkele romans en korte verhalen, lijkt in 1949 voorgoed verzand. Haar verhouding met de Amerikaanse Grace Frick en haar financiële situatie houden haar vast in een land waar ze zich na een verblijf van tien jaar nog steeds ontheemd voelt en niets van betekenis heeft gepubliceerd. De vondst van het manuscript herstelt de band met een verleden dat door de oorlog, de geografische afstand en een veranderde persoonlijke situatie voorgoed afgesloten leek. Yourcenar ziet in dat ze zich moet haasten als ze haar schrijversambities nog wil verwezenlijken. De enige zin die zij uiteindelijk ongewijzigd uit de teruggevonden, uit 1934 daterende versie overneemt in het boek dat zij als Memoires d’Hadrien zal publiceren, luidt: ‘De contouren van mijn dood beginnen zich voor mij af te tekenen.’ Het lijkt aannemelijk dat deze zin niet alleen het perspectief weergeeft van waaruit Yourcenar haar hoofdpersoon Hadrianus laat terugblikken op zijn leven, maar ook het inzicht dat haar ertoe bracht om dit boek te voltooien.
De publikatie van Mémoires d’Hadrien in 1951 luidt het tweede deel in van een schrijversloopbaan die zo succesvol zal zijn, dat Marguerite Yourcenar in 1981 als eerste vrouw in de geschiedenis wordt voorgedragen als lid van de Academie Francaise en dat ze, ook niet geheel conform de gewoonte, al tijdens haar leven wordt toegelaten tot dat andere heiligdom van de Franse letteren, de Pléiade-reeks van Gallimard, waarin een gedeelte van haar werk in 1982 verschijnt. Yourcenar maakt in de jaren vijftig en zestig een aantal reizen naar Europa, wordt in 1968 voor haar roman L’Oeuvre au noir met de Prix Femina onderscheiden, geeft lezingen, laat zich interviewen, en ontvangt gasten op het eiland voor de kust van Maine waar ze zich in 1950 met Grace Frick definitief gevestigd heeft. Haar grote eruditie, haar preocupatie met het verleden, haar sereniteit en onthechting maken indruk, en langzamerhand ontstaat er rondom deze afstandelijke vrouw een legende waarvan bijkomstigheden als haar karakteristieke in sjaals en capes gedrapeerde gestalte en haar onorthodoxe leefwijze de populaire verpakking vormen. Al bij haar leven wordt Marguerite Yourcenar bijgezet in het pantheon van de grote klassieke Franse schrijvers en het minste wat men kan zeggen is dat zij zich daar niet tegen verzet. Minder welwillende critici beschrijven haar, met een boosaardige verwijzing naar haar gedragen stijl en haar karakteristieke silhouet, als een enigszins pompeus monument.
Dagboeken
Deze legende smeekte er natuurlijk om aan de werkelijkheid getoetst te worden, maar Yourcenar die er vast van overtuigd was dat er een of meerdere biografieen aan haar gewijd zouden worden, heeft haar best gedaan om toekomstige biografen zo weinig mogelijk speelruimte te laten. Voor iemand die voorgaf van mening te zijn dat de essentie van een schrijver in zijn boeken en niet in zijn leven te vinden is, heeft zij opmerkelijk veel moeite gedaan om haar biografen op het door haar juist geachte spoor te zetten, net zoals zij haar lezers de juiste interpretatie van haar werk probeerde te suggereren. Zo is in de Pléiade-uitgave niet alleen elk werk door Yourcenar zelf in een voor- of nawoord voorzien van commentaar, maar is ook het chronologisch overzicht van de voornaamste gebeurtenissen in haar leven door haar samengesteld. Vanaf het begin van hun gemeenschappelijk leven in 1940 hield Grace Frick een uitgebreid archief bij waarin zij hun beider agenda’s, dagboeken en afschriften van alle correspondentie bewaarde. Na de dood van Grace Frick in 1979 ging Yourcenar hier zelf mee door, maar in het laatste jaar van haar leven heeft ze een aantal van deze documenten verbrand en andere van corrigerend commentaar voorzien. Wat zij geschikt achtte voor publikatie, is ondergebracht in de Houghton Library aan de Universiteit van Harvard, maar een gedeelte daarvan mag pas vijftig jaar na haar dood geopend worden. ‘Ik weet beter dan wie dan ook, ‘ schrijft zij in 1977, ‘dat biografen zelfs als ze niet kwaadwillend zijn, zich bijna altijd vergissen omdat ze over de mensen over wie ze schrijven, slechts oppervlakkige informatie hebben.’ En om het onheil te beperken, heeft zij dus enerzijds met een bijna maniakale zorg een enorme hoeveelheid documentatiemateriaal vergaard, anderzijds daar waar zij het meest vreesde haar biografen te zien ontsporen, informatie vernietigd of ontoegankelijk gemaakt.
Inmiddels is nu, nog geen drie jaar na haar dood, de eerste biografie van Yourcenar verschenen. Het is de vraag of Yourcenar haar goedkeuring gehecht zou hebben aan de beschrijving die de auteur van deze biografie, Josyane Savigneau, van haar leven heeft gegeven. Hoewel zij zich onmiskenbaar heeft laten leiden door bewondering en respect, heeft Savigneau zich dankzij naarstig speurwerk op tal van punten aan de consignes van de schrijfster weten te onttrekken en het monument tot menselijke proporties teruggebracht.
Van het leven van de in 1903 geboren Marguerite Yourcenar kenden we al twee periodes: haar vroege jeugd en de jaren na 1968. Yourcenar heeft zelf in Quoi? L’Eternité, het derde, onvoltooid gebleven deel van haar familiebiografie, haar kindertijd en jeugd tot 1919 beschreven en tijdens haar laatste jaren was ze een publieke persoonlijkheid. De tijd tussen 1919 en 1968 vormde daarentegen een raadsel, omdat Yourcenar daar zelf erg zwijgzaam over was, en omdat het moeilijk was haar persoonlijke ervaringen en haar visie op haar tijd te herkennen in romans die zij liet spelen in de Oudheid of, zoals L’Oeuvre au noir, tijdens de Renaissance.
In haar beschrijving van Yourcenars jeugd heeft Savigneau zich, bij gebrek aan materiaal en getuigen, moeten beperken tot een aantal kanttekeningen bij de versie die Yourcenar hiervan zelf heeft gegeven. Savigneau vat beknopt deze vroege geschiedenis samen: de moeder die bij de geboorte van Marguerite overlijdt, de jeugd op het familielandgoed Mont-Noir in Noord-Frankrijk in het gezelschap van een grootmoeder die een incarnatie van bekrompen bourgeois-idealen vormt en waartegen het kind al gauw de kant van haar avontuurlijke vader kiest, het onderricht door privé-leraren, de uitgesproken voorliefde voor de klassieke talen en de eerste publikatie in 1921. Deze jeugd, waarin zij niet omging met leeftijdsgenoten, maar alleen met haar bejaarde vader die zijn dochter met zijn weetgierigheid en zijn onverschilligheid voor conventies, geld en bezit, tot voorbeeld diende, zal Yourcenar blijvend beïnvloeden. Veel van haar denkwereld en levenswijze is terug te voeren op deze onorthodoxe opvoeding waarin het haar gemakkelijk werd gemaakt om aan de toen gangbare denkbeelden over de taak en de rol van de vrouw te ontkomen, en voor ongebondenheid en de weinig zekere toekomst van het schrijverschap te kiezen.
Rusteloos
Quoi? L’Eternité, waaraan Yourcenar in de laatste jaren van haar leven werkte, is onvoltooid gebleven en gaat niet tot 1939 zoals de opzet was, maar eindigt in 1919 met een beeld van een door het oorlogsgeweld verwoeste Europa. De dood heeft zo voor een mooi symbolisch einde van Yourcenars persoonlijke herinneringen gezorgd, want tijdens de Eerste Wereldoorlog ging de wereld ten onder waarin Yourcenar zich thuis voelde en waarvan zij de opkomst, bloeitijd en verval heeft beschreven. Vanaf 1919 heeft Savigneau dus alleen te maken met de gegevens in de Pléiade-chronologie en moet ze op eigen benen staan. Ze schetst het beeld van een rusteloze, vrijgevochten vrouw die tot haar vertrek naar de Verenigde Staten in 1939 kriskras door Europa reist, eerst in het gezelschap van haar vader, na diens dood in 1929 alleen, en die intussen schrijft en het materiaal verzamelt voor wat ze in de tweede helft van haar leven als ze aan een vaste woonplaats gebonden is, uit zal werken. In haar reconstructie van deze periode uit Yourcenars leven laat Savigneau zien hoe Yourcenar haar hart verliest aan Italië en Griekenland, hoe zij in de jaren dertig een zekere literaire reputatie opbouwt en in romans als Alexis (1929) en Le Coup de Grace (1939) waarin het thema van de homoseksualiteit een belangrijke rol speelt, een preocupatie aan de dag legt die nauw verband houdt met haar persoonlijke ervaringen.
Als Yourcenar op 3 september 1939 vanuit Zwitserland naar Parijs reist, hoort ze overal de noodklokken luiden: Frankrijk en Engeland hebben Duitsland de oorlog verklaard, Yourcenar verlaat Europa om zich in New York bij Grace Frick te voegen die ze enkele jaren eerder ontmoet heeft, niet vermoedend dat ze met dit vertrek de zo zeer gekoesterde vrijheid voorgoed opgeeft. Tot de papieren die Yourcenar heeft laten verzegelen, behoort haar correspondentie met Grace Frick, een dagboek dat zij tussen 1935 en 1945 heeft bijgehouden en een serie brieven die zij na het overlijden van Grace Frick in 1979 en 1980 heeft geschreven. Marguerite Yourcenar heeft zich altijd terughoudend getoond over deze verhouding die ruim veertig jaar stand heeft gehouden en haar een huiselijk en geregeld leven heeft bezorgd, ver van haar uitgevers, haar publiek en het land waar haar moedertaal gesproken werd. Josyane Savigneau heeft geprobeerd aan de hand van getuigenissen van vrienden en kennissen en de wel beschikbare documenten een genuanceerd beeld te schetsen van deze verhouding.
Tijdens de moeilijke beginjaren in Amerika, als Marguerite Yourcenar voor het eerst van haar leven haar brood moet verdienen en de lessen aan het Sarah Lawrence College in Hartford haar weinig tijd voor andere dingen laten, is Grace Frick haar voornaamste steun en toeverlaat. Ook na het succes van de Mémoires d’Hadrien zal Grace Frick onvermoeibaar maar tevens heerszuchtig toegewijd blijven aan een vrouw die zij aanbidt en op wie zij meer greep heeft in Amerika dan in Europa. Marguerite Yourcenar komt tegemoet aan de wensen van Grace Frick en besluit zich blijvend in de Verenigde Staten te vestigen, hoewel de publikatie en het succes van Hadrien haar de vrijheid hebben teruggegeven. Zij toont zich dus trouw en loyaal, maar kan niet altijd haar rancune over de beperkingen die uit deze verhouding voortvloeien, onderdrukken. Zolang de periodes van reizen en vruchtbaar kluizenaarschap elkaar afwisselen, blijft het evenwicht gehandhaafd, maar na een laatste verblijf in Europa in 1971 zal de ongeneeslijke ziekte van Grace Frick de beide vrouwen in een steeds verstikkender tête-à-tête op Mount Deserts Island met zijn eindeloos lange winters opsluiten. Yourcenar voltooit in deze tijd de twee eerste delen van haar familiebiografie, Souvenirs Pieux (1974) en Archives du Nord (1977), en verdiept zich in de Oosterse wijsbegeerte.
Hoezeer Yourcenar zich gevangen heeft gevoeld, blijkt uit haar reislust na 1979. Yourcenar bezoekt de plaatsen waar zij in haar jeugd geweest is, maar ook de landen waar zij over geschreven en van gedroomd heeft zonder ze ooit gezien te hebben; Egypte en de Nijl waar Hadrianus zijn geliefde Antinous verliest, Japan en India. Deze lang onderdrukte nieuwsgierigheid en veroveringsdwang die haar ook lijken te drijven in haar merkwaardige relatie met de fotograaf Jerry Wilson, lijden echter opnieuw schipbreuk als Wilson in 1986 op 36-jarige leeftijd overlijdt en Yourcenar zelf een hartoperatie moet ondergaan. Zij geeft zich gewonnen en werkt de laatste twee jaar van haar leven aan het boek over haar kindertijd, Quoi? L’Eternité.
Opstandig
Het portret dat Savigneau van Marguerite Yourcenar schetst, relativeert de legendes die men om haar heen heeft gecreëerd, enerzijds de legende van een serene vrouw die berustend de stormen van het leven zou hebben doorstaan, anderzijds die van een kil, hoogdravend wezen dat gebiologeerd zou zijn door haar roem. Het boek van Josyane Savigneau toont een vrouw die ogenblikken van sereniteit en onthechting kent, zeker, maar aan wie niets menselijks vreemd is en die in haar privé-leven tot haar dood ook opstandig, hartstochtelijk, en onverstandig maar sympathiek hardnekkig is. Dat is een van de belangrijke verdiensten van deze gedegen en discrete studie over het leven van Marguerite Yourcenar. De biografie van Josyane Savigneau is genomineerd voor de Médicis essay prijs die op 26 november 1990 toegekend zal worden. Het wachten is nu op een intellectuele biografie waarin de wordingsgeschiedenis en de exegese van Yourcenars werk de aandacht krijgen die ze verdienen.
Manet van Montfrans, NRC Handelsblad, 23 november 1990.