‘Een onweerstaanbaar rebelse schrijver: ernst en spel bij Raymond Queneau’ , De Academische Boekengids, 74 (2009), 19-24.
Perec droeg in 1978 zijn magnum opus, La Vie mode d’emploi, aan hem op. Patrick Modiano memoreert in zijn autobiografie Pedigrée (2005) zijn liefde voor honden, het plezier waarmee hij door Parijs zwierf, op zoek naar stof voor krantenstukjes, en zijn legendarische lach: ‘half borrelend, half schel’. En ook romancier Jean-Marie Le Clézio denkt met veel plezier terug aan de gesprekken die hij tussen 1963 en 1968 met de aimabele genius loci voerde in een minuscuul kantoortje bij uitgeverij Gallimard.
Aan aandacht voor het werk van Perec, Modiano en de met een Nobelprijs onderscheiden Le Clézio ontbreekt het niet. Maar welk lot is in dit derde millennium beschoren aan het oeuvre van hun mentor, Raymond Queneau (1903-1976), generatiegenoot van de surrealisten, prozaschrijver en dichter, vertaler uit het Engels, als Gallimard- redacteur decennialang een centrale figuur in het Parijse literaire leven, lid van de Académie Goncourt, hoofdredacteur van de Encyclopédie de la Pléiade, medeoprichter van de werkgroep voor potentiële literatuur Oulipo (OUvroir de LIttérature POtentielle),
virtuoos experimentator met vertelvormen, én, zoals Louis-Ferdinand Céline, vurig propagandist van het gebruik van een vorm van spreektaal in literaire
teksten?
Link: http://www.academischeboekengids.nl/
Citeren uit dit artikel:
Manet van Montfrans, ‘Een onweerstaanbaar rebelse schrijver: ernst en spel bij Raymond Queneau’ , De Academische Boekengids, 74, 19-24.