De Condottiere, aantekeningen uit een laboratorium
De Condottiere, een jeugdwerk van Georges Perec, is een boek voor onvoorwaardelijke bewonderaars van het overige werk van de onvolprezen Franse schrijver. Daarmee bedoel ik dat het vooral interessant is om De Condottiere te lezen als je latere boeken zoals het aangrijpende autobiografische W of de jeugdherinnering of de overweldigende roman Het leven een gebruiksaanwijzing al kent. Perec was een van Frankrijks vele joodse oorlogswezen maar versleutelde dat lot op ingenieuze wijze in zijn werk, zonder het te dramatiseren.
Perec beschouwde de Condottiere als zijn eerste voldragen roman. Nadat twee uitgevers geweigerd hadden het boek te publiceren, schreef de toen vierentwintigjarige auteur in december 1960 aan een vriend: ‘Ik laat het boek nu rusten, voor het moment tenminste, en zal er over een jaar of tien weer aan beginnen, dan zal het vast en zeker een meesterwerk worden, en zoniet, dan zal ik rustig in mijn graf wachten totdat een trouwe exegeet het boek in een oude koffer vindt’. Profetische woorden, want het manuscript belandde door een verwisseling van koffers bij het oud vuil, en dook pas in 1992, tien jaar na Perecs dood, weer op dank zij de inspanningen van zijn biograaf, David Bellos. Nog weer twintig jaar later, in 2012, verscheen De Condottiere bij Seuil , ter gelegenheid van Perecs dertigste sterfdag. De Nederlandse vertaling door Edu Borger verscheen in 2014 bij De Arbeiderspers.
Op de omslag van het boek staat een echte Antonella da Messina. het portret van een huurlingenaanvoerder, een Condottiere. Dat portret probeert de hoofdpersoon in het boek, de meestervervalser Gaspard Winckler, te evenaren in een schilderstuk dat de wilskracht en het zelfvertrouwen van het origineel uitstraalt, maar géén kopie is. Winckler faalt daarin en snijdt in een vlaag van woede zijn opdrachtgever de keel af. De moord heeft al plaatsgevonden als het boek begint want in de eerste regels zeult Winckler al met het lijk. Het is zwaar. Net zoals het introspectieve onderzoek van Winckler naar de motieven die hem tot deze moord gebracht hebben en die in het boek op typisch perecquiaanse wijze tot twee keer toe uit de doeken worden gedaan. Niet de zwendel met vervalste schilderijen of de moord op Madera bezwaren zijn geweten, nee hij breekt zich het hoofd uitsluitend over het gebrek aan een eigen identiteit. Hij is niet meer dan een slaafse kopiist, een anonieme vervalser die jarenlang zijn talenten in dienst van een netwerk van corrupte kunsthandelaren heeft verspild, en niet bestaat voor de buitenwereld.
Dit gegeven – van een problematische want op bedrog berustende of onteigende identiteit – komt in alle mogelijke variaties in het latere werk van Perec terug. Ik geef als voorbeeld uit W of de jeugdherinnering de deserteur die onder de schuilnaam Gaspard Winckler in Duitsland woont en door de mysterieuze dokter Otto Apfelstahl naar Vuurland wordt gestuurd om daar te gaan zoeken naar de echte Gaspard Winckler. Een ander voorbeeld, uit Het leven een gebruiksaanwijzing, is de verhouding tussen Winckler, de puzzelmaker, en zijn opdrachtgever Bartlebooth. Van Wincklers wraak op Bartlebooth wordt de voltooiing al in de slotzin van hoofdstuk 1 aangekondigd maar laat dan nog 99 hoofdstukken op zich wachten. Wincklers motieven worden nooit geëxpliciteerd.
De Condottiere biedt de lezer het gereedschap om dergelijke raadsels te duiden. Het is het laboratorium waarin een jeugdige auteur geëxperimenteerd heeft met vertelvormen, personages en thema’s. Het boek geeft door zijn onvaste vorm, met zijn afwisseling van te makkelijke ironie en heftige gevoelsuitbarstingen, ook een goede indruk van de weg die Perec daarna nog heeft moeten afleggen voordat hij de terughoudende en beheerste stijl vond die zijn latere werk kenmerkt.
Aan de vriend aan wie hij De Condottiere opdroeg, Jacques Lederer, schreef Perec : ‘Ik heb er zozeer onder geleden dat ik ‘de zoon ben van’ dat mijn eerste werk niets anders kan zijn dan een complete breuk met alles waaruit ik voortgekomen ben’.