Hartstocht voor een lege huls; Pascal Lainé over een onmogelijke liefde
Pascal Lainé: L´Incertaine, Uitg. Fayard, 1992, 213 blz.
“Ze kwam naar me toe omdat ze me voor een ander aanzag, voor een ander, toen al.” Met deze – knappe – eerste zin valt Pascal Lainé in zijn recent verschenen roman L’Incertaine met de deur in huis. Het schijnbaar achteloos toegevoegde toen al geeft aan dat het verloop van de geschiedenis waarvan het begin en, impliciet, het einde, hier in één zin beschreven worden, weinig rooskleurig is geweest. De ik-figuur, een schrijver, blikt terug op zijn verhouding met een actrice, vanaf de eerste toevallige ontmoeting bij een repetitie van een toneelstuk van Marivaux tot de laatste afscheidsscène, en probeert te achterhalen waarom hun liefde is gestrand.
Uit deze minutieus verrichte sectie op de herinnering aan een verhouding, komen twee portretten voort. Dat van een jonge vrouw uit de provincie die wanhopig zoekt naar wegen om zich aan een alles absorberend gevoel van innerlijke leegte te ontworstelen, maar zich alleen op het toneel, in de huid van een ander, gelukkig voelt. Het andere portret is dat van een oudere man, een in Parijs wonende schrijver met een gevestigde reputatie die, op zoek naar de belichaming van jeugd en schoonheid, aanvankelijk blind is voor de persoonlijke problemen van de vrouw die zijn dromen in vervulling doet gaan.
In de toneelstukken van Marivaux is het de eigenliefde van de geliefden die een gelukkige verbintenis in de weg staat. In de roman van Lainé wordt het grootste obstakel juist gevormd doordat de jonge vrouw elke vorm van eigenliefde ontbeert. Het is dan ook veelzeggend dat de verteller haar tijdens de toneelrepetitie niet op de planken, maar in de zaal treft; net zoals hij woont zij de voorstelling slechts als toeschouwer bij; in de stukken van Marivaux is voor haar geen rol weggelegd.
Hartstocht veronderstelt een zekere mate van eigenliefde; de geliefden zoeken in elkaar een beeld van zichzelf dat overeenstemt met een ideaal ik. Bij Lainé’s actrice ontbreekt dit ideaalbeeld echter; zij weet niet wie ze is, en ook niet wie ze wil worden. De diagnose laat niets aan duidelijkheid te wensen over: “ik geloof”, zegt de verteller, “dat zij pas zichzelf was als ze de gedaante van een ander aan kon nemen: daarom zal ik nooit weten wie zij was. Ze wilde aan zoveel personages vorm geven dat zij er nooit een kon voldragen. Ze hadden het licht van de schijnwerpers nodig, zij en haar heldinnen, om te kunnen bestaan.” Het verlangen om niet uitsluitend op het toneel, voor de duur van een voorstelling, maar om ook in de werkelijkheid als autonoom individu te bestaan, maakt de vrouw, paradoxaal genoeg, tot een willoze prooi voor iedereen die haar bij de vervulling van dat verlangen lijkt te kunnen helpen. Haar minnaars zijn daarom inwisselbaar: “ze zag me aan voor een ander, toen al.”
De verteller, die verblind is door zijn haastige begeerte, ontgaat het aanvankelijk dat hij niets anders in zijn armen houdt dan een lege huls. In het relaas van zijn voorbije passie beschrijft hij hoe hij daarna tevergeefs geprobeerd heeft vat te krijgen op zijn ongrijpbare geliefde, maar eigenlijk ook van meet af aan wist dat juist in die ongrijpbaarheid haar voornaamste aantrekkelijkheid voor hem school. Minnaar en schrijver strijden daarbij in hem om voorrang. Terwijl de minnaar beurtelings jaloers is en zich schuldig voelt, toont de schrijver zich gebiologeerd door een raadsel dat zijn verbeelding prikkelt en er om smeekt door hem opgehelderd te worden. Als schrijver heeft ook de verteller de huid van een ander nodig en je zou kunnen zeggen dat hij in zekere zin zijn geliefde levend vilt.
Sinds het bekende La dentellière (1974) schreef Pascal Lainé een tiental romans waaronder Terre des ombres (1982) en Dîner d’adieu (1991). Al deze romans zijn variaties op hetzelfde gegeven van een onmogelijke liefde. De thematiek van L’Incertaine is dus geen verrassing, maar in de uitwerking ervan toont Lainé zich superieur subtiel. De stijl is tegelijk afwisselend en heel geconcentreerd; de wereld waarin de auteur zijn personages plaatst, heeft door zijn virtuoze spel met schijn en werkelijkheid en zijn suggestieve beelden iets uitzonderlijk poëtisch. Prachtig beschreven is bijvoorbeeld de enige gelukkige liefdesscène die zich tijdens een hete zomermiddag afspeelt aan de oever van een meertje. Het roerloze water weerspiegelt de beweeglijke schaduwen van de libelles, de bladeren van de populieren ritselen, en voor de geliefden staat de tijd stil. Het is een scène die sterk doet denken aan een van de door de Metamorfoses genspireerde schilderijen van Watteau en de lezer die zich overgeeft aan de suggestiviteit van deze passage, zou niet verbaasd zijn als hij achter de twee figuren op de voorgrond zichzelf in de schaduw van het struikgewas, verdiept in een boek, zou ontwaren.
Manet van Montfrans, NRC Handelsblad, 2 april 1993.