Manet van Montfrans, ‘Proustiaanse ontdekkingsreizigers: Edward Bizub en Luc Fraisse op zoek naar de bronnen van de Recherche’, Bulletin Marcel Proust Vereniging, nummer 7, Amsterdam, De Boekdrukker, 2016, 59-74.
In de Recherche wijdt Prousts Verteller op strategische plaatsen een aantal bespiegelingen aan het geheugen, bijvoorbeeld aan het begin (De kant van Swann) en aan het slot (De tijd hervonden). De werking van het geheugen biedt tevens de stof voor het verhaal. De rol die Proust toekent aan het ‘onwillekeurige geheugen’ bij het hervinden van het verleden is overbekend. En ook het onderscheid dat hij maakt tussen het ‘maatschappelijke ik’ en het ‘diepe ik’, en tussen de ‘verloren tijd’ en de ‘hervonden tijd’. Maar waar komen de ideeën achter die voor zijn lezers al bijna afgesleten termen vandaan? Zijn ze oorspronkelijk of heeft Proust zich bij de uitwerking ervan laten inspireren door voorgangers en/of tijdgenoten? En als dit laatste het geval is, aan wie is Proust dan schatplichtig en hoe is hij met die schatplichtigheid omgegaan?
Link: www.marcelproust.nl (archief Bulletin nr. 7)
Jean-Pierre Sirois-Trahan (Universiteit van Laval, Québec) vond onlangs in de archieven van het Centre National du Cinéma (CNC) filmopnames van de bruiloft van Elaine Greffuhle met hertog Armand de Guiche, op 14 november 1904. Elaine was de dochter van graaf en gravin Greffuhle, haar moeder stond model voor de figuur van Oriane de Guermantes in de Recherche. Te midden van de gasten die zich hebben verzameld in de Madeleine en de trappen aflopen op weg naar het paviljoen waar het huwelijk zal worden gesloten, bevindt zich een man in grijze overjas en met bolhoed. Haastig probeert hij de volgens het gangbare ceremonieel opgestelde stoet te passeren. Het is Marcel Proust. Drieëndertig jaar oud, goed bevriend met de bruidegom maar op het gefilmde moment kennelijk niet bereid om in ‘de pas’ te lopen.[1] Precies negen jaar later, op 14 november 1913, verscheen het eerste deel van de Recherche, waarin Prousts verteller zijn herinnering beschrijft aan zijn eerste ontmoeting met de hertogin de Guermantes tijdens een trouwplechtigheid in de kerk van Combray. Misschien geïnspireerd door de herinnering aan de mondaine gebeurtenis van 1904 en zijn ambivalente gevoelens tegenover de gesloten wereld van de adel van de Faubourg Saint-Germain.
De verteller ziet Mme de Guermantes in zijn herinnering voor zich tijdens de trouwplechtigheid van de dochter van dokter Percepied, in een kapel van de Saint Hilaire kerk, en ‘vooral tijdens de receptie in de sacristie die af en toe door de warme zon van een winderige onweersdag verlicht werd en waar Mme de Guermantes zich temidden van al die mensen van Combray bevond, van wie zij de namen niet eens kende, maar waarvan de inferioriteit te zeer haar eigen voortreffelijkheid aan het licht bracht, dan dat zij geen oprechte welwillendheid voor hen zou voelen en die zij bovendien door beminnelijkheid en eenvoud nog eens te meer hoopte te imponeren.’ (De kant van Swann, Vert. Thérese Cornips, De Bezige Bij, 2004, 229-230)
We kennen Proust van een aantal foto’s. Beroemd is het portret dat Jacques -Emile Blanche van hem schilderde. Maar hem zich te zien bewegen in de beau monde, al is het maar drie seconden, te midden van de adel die hij zo ongenadig en met veel humor in zijn Recherche zal portretteren, brengt hem even heel dichtbij.
[1]´Le pas´: de voorgeschreven orde waarin de adel defileerde.
Sirois-Trahan schreef een artikel over zijn ontdekking : « Un spectre passa…. Marcel Proust retrouvé », Revue d’études proustiennes, n° 4, 2016 – 2, Proust au temps du cinématographe : un écrivain face aux médias, p. 19-30. https://www.classiques-garnier.com/editions.
Manet van Montfrans & Wouter van Diepen (red.), Bulletin (7) van de Marcel Proust Vereniging Nederland, Amsterdam, De Boekdrukker, 2016.
Voor Proust had lezen alleen zin als het hem aanzette tot eigen creativiteit. En misschien is de beste manier om vertrouwd te raken met A la recherche du temps perdu ook wel om dit werk te vertalen of erover te schrijven. Aan studies over Proust ontbreekt het niet, maar toch daagt zijn werk telkens weer uit tot zelf nadenken en formuleren.
De medewerkers aan dit nummer van het Bulletin van de Nederlandse Marcel Proust Vereniging, vertalers én schrijvers, hebben de handschoen opgenomen. Of ze nu persoonlijk of meer beschouwend schrijven, allemaal hebben ze een onderwerp gekozen dat hun ter harte gaat: de Recherche als remedie tegen hopeloze verhoudingen of als voorbode van de relativiteitstheorie, de telefoonscènes als variaties op de mythe van Orpheus en Euridice, de controverse van Proust met Bergson, Chantal Akermans verfilming van de verstikkende jaloezie in De gevangene.
Met de dood van Thérése Cornips is de stem van een van Prousts grote twintigste-eeuwse vertalers verstomd. Zij wordt in dit Bulletin herdacht.
Met bijdragen van Freek Bakker, Amadeu Cuito, Wouter van Diepen, Egbert Dommering, Sjef Houppermans, Nell de Hullu, Janneke van der Meulen, Manet van Montfrans, Jelle Noorman, Annelies Schulte Nordholt, Sabine van Wesemael.
Ce numéro 13 de Marcel Proust Aujourd’hui, ‘Sensations proustiennes’ (novembre 2016), regroupe une dizaine d’articles, en français, traitant de de la notion de ‘sensation’ sous plusieurs perspectives : une recherche basée sur la sémiotique et la phénoménologie ; une approche partant des portraits de peintres dans Les Plaisirs et les Jours ; une étude de l’ivresse ; la chambre en tant qu’espace générateur d’une part, polysignifiant de l’autre ; l’érotisme d’Albertine, ainsi que la transposition des sensations dans le domaine du cinéma. En plus des études sur ‘le roman noir’, sur les modalités de la traduction et sur le dynamisme des titres chez Proust complètent ce panorama.
Avec des contributions de: Joel Candau ; Thomas Carrier-Lafleur ; Fanny Daubigny ; Rokus Hofstede ; Sjef Houppermans ; Farzaneh Karimian ; Guillaume Lavoie; Cristian Micu ; Bérengère Moricheau-Airaud ; Thomas Muzart ; Philippe Robichaud ; Philippe Willemart ; Manet van Montfrans ; Nell de Hullu-van Doeselaar ; Annelies Schulte Nordholt .
Bespreking van Martin Hägglund, Dying for Time. Proust, Woolf, Nabokov, Harvard University Press, Cambridge, Publicaties | Nexus Instituut Leestafel, 2014.
De Zweedse filosoof en literatuurwetenschapper Martin Hägglund (1976) verwierf in 2008 bekendheid met de studie Radical Atheism: Derrida and the Time of Life. Uit de titel blijkt al de strekking van het boek: Hägglund ziet Derrida als een denker voor wie er buiten het sterfelijk leven niets is, en neemt daarmee stelling tegen de pogingen van bijvoorbeeld de filosoof John D. Caputo om de ideëen van de in 2004 overleden Frans-Algerijnse filosoof in een religieus kader te plaatsen.
In Dying for Time gaat Hägglund opnieuw in tegen de filosofische traditie die, van Plato tot Freud en Lacan, angst voor de dood en de eindigheid doet voortkomen uit een verlangen naar onsterfelijkheid, naar een staat van zijn die niet aan verandering onderhevig is. Volgens Hägglund verlangen we helemaal niet naar onsterfelijkheid; integendeel, onze angst voor de dood komt voort uit onze gehechtheid aan het eindige leven. Zijn hoofdargument is dat verlangen altijd is gebonden aan tijd. Als er geen tijd zou zijn, zou er geen verlangen mogelijk zijn. Ons verlangen ontstaat en wordt onderhouden door het besef dat de dingen waar we om geven, verloren kunnen gaan. Vervulling van het verlangen is niet onmogelijk, maar wel noodgedwongen tijdgebonden. En op het moment waarop vervulling plaatsvindt, dreigt al het verlies.
Link : https://www.nexus-instituut.nl/leestafel/329-dying-for-timeMartin Hägglund
Manet van Montfrans & Wouter van Diepen (red.) , Bulletin (6) van de Marcel Proust Vereniging Nederland, Amsterdam, Rodopi, 2014.
Wereldwijd was 2013 een hoogtepunt wat Proust betreft: precies honderd jaar geleden verscheen Du côté de chez Swann. Hoe was het om in 1913 het eerste deel van de Recherche te lezen? We kennen de zeer uiteenlopende reacties van Prousts eerste lezers maar ons werkelijk verplaatsen in de kennis, het gemoedsleven en de verwachtingen van een lezer uit de Belle Epoque is moeilijk. Wel kunnen we achterhalen hoe onze tijdgenoten Prousts romancyclus lezen. Dit nummer bevat de bespiegelingen van een aantal hedendaagse bewonderaars van Proust: Joep Leerssen, Ad van der Made, Manet van Montfrans, Gijs van der Zalm, Nell de Hullu, Frans Jacobs, Nelly Moerman, Annelies Schulte Nordholt en Sjef Houppermans.
Résumé
L’oeuvre de Perec comporte de nombreuses références à celle de Proust. Mais loin de se précipiter sans réserves dans les bras de son grand prédecesseur, Perec fait preuve d’une ambiguïté constante à son égard. Par contre, Raymond Roussel, contemporain de Proust, compte avec Flaubert, Jules Verne, Kafka, Queneau et Leiris, parmi les auteurs inconditionnellement admirés par Perec. Dans l’essai pseudo-scientifique, « Roussel et Venise. Esquisse pour une géographie mélancolique», écrit par Perec en collaboration avec Harry Mathews, les deux auteurs oulipiens ont enrichi la biographie de Roussel d’un épisode imaginaire qui se déroule à Venise. Cet essai est beaucoup plus qu’un pastiche de critique biographique ou un exposé ludique sur les procédés de Roussel. Perec y a encrypté son autobiographie, et en particulier la place qu’y occupent ses voyages à Venise. Or, on s’en doute bien, dans l’oeuvre de Perec, Venise représente tout autre chose que dans celle de Proust. Par le biais de Roussel, Perec reprend et subvertit une fois de plus de manière ludique les leçons de Proust1.